BOLIVIA
‘Dak van de Andes’
5 – 25 september 2015
Waarom naar Bolivia?
Bolivia is in veel opzichten één van de meest interessante landen van Zuid-Amerika: het is het hoogst gelegen (Tibet of the Americas), het meest geïsoleerd en daardoor ook het meest indiaans. Het land is ruim bedeeld met bodemschatten en is daarnaast nog steeds een van de grootste cokeproducenten ter wereld. Wel rijk ... maar zonder economische welvaart, want het is ook het armste land van Latijns-Amerika. Er zijn nog resten van oude indiaanse beschavingen en het land is een mix van inheemse culturen en Spaanse invloeden. Men hecht veel waarde aan de eigen tradities van de Boliviaanse cultuur, zoals de bonte kleding en rituelen. Landschappelijk heeft Bolivia van alles te bieden: een gigantisch zoutmeer met in de omgeving vulkanen, bergwoestijnen en kleurrijke meren. Het Andesgebergte met diverse toppen boven de 6000 m (hoogste 6542 m), het hooggelegen Titicacameer, de enorme Altiplano (hoogvlakte) en het Amazonegebied met tropische jungle. Kortom, een land van extremen, tegenstellingen, tradities en kleur. En last but not least: Bolivia is als vakantieland (nog) niet ontdekt door het massatoerisme.
Voorbereiding op de reis
Al maanden van te voren speur ik het internet af en pluis artikelen, verhalen en reisgidsen uit om zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen. Omdat we denken dat alleen Bolivia al meer dan genoeg te bieden heeft kiezen we niet voor de vaak gemaakte combinatie Peru-Bolivia. We boeken een reis in september, aangezien deze maand nog in het droge seizoen valt. Een aanzienlijk deel van de reis zullen we ons op zeer grote hoogtes bevinden, dus zorgen we ook dat we voldoende warme kleding meenemen: truien, mutsen, handschoenen ... het lijkt wel of we op wintersport gaan. En we houden helemaal niet van de kou! Het Amazonegebied slaan we over, omdat we daar bij onze reis naar Ecuador al wat van zagen (zie verslag Ecuador 2004, dag 7 t/m 10). Maar dan nòg zijn er meer dan genoeg redenen, die het de moeite waard maken om de lange reis naar dit land te maken en om daarvoor ± 16 à 17 uur vliegen voor lief te nemen.
Bolivia algemeen
Beknopte geschiedenis
Aangenomen wordt dat de oorspronkelijke bewoners tienduizenden jaren geleden vanuit Azië overstaken naar Amerika. Ongeveer 7000 jaar geleden begonnen ze de centrale Andes te bewonen. De streek rond het Titicacameer was de bakermat voor verschillende inheemse beschavingen, waaronder tussen 1400 v.C. tot 1200 n.C. de belangrijke Tihuanacocultuur, waarvan nu nog steeds overblijfselen te zien zijn. De Inca’s, een indiaans volk dat leefde in het huidige Peru eveneens in de nabijheid van het Titicacameer, begonnen in de 15e eeuw aan een ongekende expansie. Binnen 80 à 90 jaar strekte het Incarijk zich uit over een lengte van 4000 km: langs de stille oceaan en over het Andesgebergte van Chili, Argentinië, Bolivia, Peru en Ecuador tot in Colombia.
Daarmee was het Incarijk het grootste ter wereld. Schattingen van de bevolkingsgrootte in die tijd variëren tussen de 7 en 12 miljoen. De taal van de Inca’s, het Quechua, moest door alle onderdanen gesproken worden en is nu nog steeds één van de officiële talen van Bolivia. Begin 16e eeuw begon het Incarijk barstjes te vertonen door interne conflicten. Rond diezelfde tijd arriveerden de eerste Spaanse veroveraars onder leiding van Pizarro en dankzij deze onrust waren er slechts enkele decennia voor nodig om het machtige Incarijk weer te vernietigen. In 1538 was ook de inheemse bevolking van wat nu Bolivia is verslagen en werd het gebied onderworpen aan de Spaanse kroon en Opper-Peru genoemd. De indianen werden door de Spanjaarden met name in de mijnen tewerkgesteld en door de zware dwangarbeid en Europese besmettelijke ziektes kwamen velen om het leven; al snel was de bevolking gehalveerd! In het begin van de 19e eeuw waaide het onafhankelijkheidsdenken uit Europa over. De vrijheidsstrijder Bolívar en zijn maarschalken San Martín en De Sucre voerden over grote delen van het continent een reeks revoluties aan tegen het leger van de Spaanse koning en bevrijdden bijna alle Spaanse kolonies: Panama, Colombia, Ecuador, Venezuela en Bolivia. Tegenwoordig staat Bolívar in Latijns-Amerika nog steeds bekend als El Libertador, ofwel De Bevrijder. Toen wij in 2004 in de stad Guayaquil (Ecuador) waren zagen we al een monument met beelden van Bolívar en San Martín. In 1825 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen en de nieuwe staat werd vernoemd naar zijn bevrijder: República de Bolívar. Later zou de naam in Bolivia veranderen. Antonio José de Sucre werd de eerste president van Bolivia. Sindsdien werd het land geteisterd door oorlogen en staatsgrepen. Tot aan 1982, toen een burgerregering aan de macht kwam, heeft Bolivia 193 staatsgrepen gekend: een gemiddelde van één per tien maanden!! Ook kende Bolivia sinds de onafhankelijkheid 16 verschillende grondwetten. Je kunt dus zonder overdrijven stellen dat het een politiek nogal onrustig land is. De oppervlakte van Bolivia is sinds de onafhankelijkheid in 1825 ongeveer gehalveerd. De buurlanden annexeerden grote stukken land, vooral vanwege grondstoffen als zout en koper (Chili), rubber (Brazilië) en olie (Paraguay); maar die olie bleek er achteraf niet te zijn! Bolivia verloor daardoor de directe toegang tot de Stille Oceaan. Opvallend is dan ook dat er toch een marine in Bolivia is. Deze tak van het leger is werkzaam op het Titicacameer waar het de grens met Peru bewaakt. Economische recessie, etnische spanningen en een impopulaire regering zorgden in 2003 voor hevige opstanden. Deze werden aangevoerd door leiders van radicale bewegingen, waaronder Evo Morales. Hij is de huidige president van het land.
Bolivia: land van hoeden, coca en weefkunst
DE HOED is het meest persoonlijke kledingstuk voor de inheemse bevolking en men draagt de hoed altijd, of het nu regent of de zon schijnt. Er zijn verschillende redenen waarom de hoed zo belangrijk is:
1) de hoed is verbonden met het meest heilige deel van het lichaam, het hoofd, en daarmee met de ziel;
2) de hoed zegt iets over de status: of iemand gehuwd of ongehuwd is en van welke streek hij/zij afkomstig is;
3) de hoed biedt bescherming tegen de natuurlijke elementen.
In Bolivia bestaan meer dan honderd verschillende hoeden. Elke streek heeft zijn eigen hoed, bijv. de Montero, de hoed in de vorm van een Spaanse helm, gemaakt van schapen- of koeienleer en die dagelijks gebruikt wordt door de mannen maar ook wel door vrouwen uit Tarabuco en omgeving.
COCA is een plant die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika komt en op grote hoogte groeit. Het blad heeft wel wat van de ons bekende laurierblaadjes. Coca wordt, met name in Bolivia en Peru, gedronken als thee (mate) en gekauwd als middel tegen hoogteziekte en als stimulans voor arbeiders in de mijnbouw.
Het gebruik van coca is al heel oud. In het noordwesten van Peru zijn achtduizend jaar oude fossiele resten van cocabladeren aangetroffen. Van de Inca’s is bekend dat zij coca verbouwden om offers te brengen. Aanvankelijk verboden de Spaanse overheersers in de 16e eeuw het cocakauwen onder de inheemse mijnwerkers, aangezien de licht verdovende werking een demonische invloed zou hebben. Toen echter de zilverproductie door dit besluit snel afnam werd het cocakauwen al gauw in ere hersteld. Door het kauwen van coca neemt het uithoudingsvermogen namelijk toe, verbeteren de ademhaling en de zuurstofwisseling en wordt het verbruik van glucose gereguleerd. Om die reden kauwen vooral inheemse volken zoals de Aymara en Quechua ook nu nog graag op de cocabladeren en hebben de mijnwerkers het kauwen van cocabladeren nodig om hun werk te kunnen blijven doen. Daarnaast hebben de cocabladeren ook een religieuze functie. Ze worden onder andere gebruikt bij offerandes aan Pachamama (Moeder Aarde), waarbij ze worden verbrand of in de grond worden begraven. Ook worden ze ceremonieel gebruikt door de yatiri. De pasta of het concentraat dat uit het cocablad gehaald wordt, beter bekend als cocaïne, is een narcoticum maar de plant op zichzelf niet. De meeste coca wordt uitgevoerd o.a. om er drugs van te maken. Slechts een heel klein deel van de bevolking verdient veel geld aan de handel in coca en is dan ook buitensporig rijk; de kleine boer die de cocabladeren verbouwt ziet daar echter weinig van.WEEFKUNST heeft in Bolivia een lange traditie en vormt een belangrijk element in het leven van de Andesbewoners. Vóór de Spaanse overheersing werd textiel gezien als het belangrijkste en meest waardevolle bezit, belangrijker dan zilver en goud, en was het de meest gezochte handelswaar. Naast praktisch gebruik speelde textiel dus vooral een politieke, religieuze en sociale rol. Zo werd de beste textiel geweven met het doel ritueel verbrand te worden en werden de kwalitatief beste weefsels cadeau gedaan om politieke en sociale relaties te versterken. Tijdens het Spaanse bewind moest de inheemse bevolking gelijk gekleed gaan als de kolonisten en mocht daarom de traditioneel geweven kleding niet meer dragen. Echter in de meest afgelegen gebieden van de Andes kon men met de traditionele weefkunst doorgaan en werd deze van generatie op generatie doorgegeven. Zo bleven er waardevolle antieke weefsels bewaard. Ook nu nog worden weefsels gebruikt voor diverse functies. Zo worden geneeskrachtige stenen of bladeren van planten in een doek gerold en vervolgens langs het lichaam gewreven. Daarnaast gebruiken de yatiris een speciale doek voor het ritueel lezen van cocablaadjes. Een ander voorbeeld is killpa, een vruchtbaarheidsritueel waarbij de oren van een jonge lama of alpaca worden gemerkt met textiel. De manier van spinnen en weven is door de eeuwen heen nauwelijks veranderd en de patronen zijn vaak al heel oud.
De Aymara waren uiterst bedreven in het werken met natuurlijke kleurstoffen; antieke weefsels hebben tot nu toe hun kleur weten te behouden. Voor de kleuren rood en paars werd de cochinillaparasiet gebruikt, die leeft op een speciale cactus. Voor de kleur blauw werd indigo gebruikt en voor andere kleuren werden mineraalstenen en de takken en bladeren van diverse planten toegepast. De kleuren hebben een betekenis, afhankelijk van de functie van het weefsel en de streek waar het gemaakt wordt. Het weven gebeurt vooral door vrouwen tijdens het winterseizoen. Vóór de komst van de Spanjaarden gebruikte men de vacht van de lama, vicuña en alpaca. Lamahaar is grover en steviger dan alpacahaar en wordt daarom veel gebruikt voor zakken of dekens. Alpacahaar is geliefd voor het maken van truien. Baby-alpaca heeft een betere kwaliteit en de allerbeste wol komt van de vicuña. Voorheen droeg alleen de Incaheerser kleding van vicuñawol. Nu zijn producten van vicuñawol alleen nog te koop tegen extreem hoge prijzen en wordt er vandaag de dag meestal schapenwol gebruikt. Ook is de modernisering doorgedrongen in de Andes en wordt er steeds meer textiel met de machine vervaardigd, waardoor kennis van de traditionele weefkunst verloren dreigt te gaan. Gelukkig zijn er door het toerisme diverse projecten gestart waarbij vrouwen weer oude weef- en kleurtechnieken gebruiken en de hoogwaardige producten verkocht worden aan de toeristen.Verslag van de reis
Reisroute: Santa Cruz – Samaipata – La Higuera – Villa Serrano - Sucre – Potosí – Uyuni – Salar de Uyuni - La Paz – Copacabana – La Paz.
dag 1 - zaterdag 5 septemberdag 2 – zondag 6 september
Aankomst Santa Cruz – Samaipata
Tussen de Andes en de jungle ligt Santa Cruz. Tot de jaren vijftig van de vorige eeuw was Santa Cruz een onbeduidende stad maar inmiddels is de stad het economisch centrum van het land. Daarnaast is het de meest westerse en moderne en ook de meest blanke stad van Bolivia.
Op het vliegveld staat de reisleider ons op te wachten. Zijn naam is Pacha en hij is de zoon van een Ecuadoriaanse indiaan en een Nederlandse moeder. In 2004, tijdens onze reis in Ecuador, hebben we een paar nachten in het hostal van zijn ouders gelogeerd. Wat een toeval. Hij spreekt uitstekend Nederlands en uiteraard Spaans. Nog even bolivianos pinnen en we zijn er klaar voor. Vervolgens rijden we met auto’s naar Samaipata, dat wil zeggen drie uur racen en veel bochtenwerk over een gedeeltelijk zeer slechte weg. Tegen zeven uur in de avond zijn we op de plaats van bestemming. ’s Avonds in Samaipata in een aardig restaurant wat gaan eten. Teruglopend naar het hotel struikel ik in de donkere onverlichte straat over een verkeersdrempel en ga languit. Het levert me een gekneusde rib op; dat begint weer lekker!
dag 3 – maandag 7 september
Samaipata
Samaipata (1640 m). Op ongeveer 100 km ten westen van Santa Cruz ligt in een vallei Samaipata. De naam betekent in het Quechua ‘hoogtes om uit te rusten’ (samai=rust en pata=hoogte). Door het koelere klimaat is het stadje een populaire weekendbestemming voor de inwoners van Santa Cruz.
Echt lekker geslapen heb ik niet vanwege de pijnlijke rib. Alles doet pijn: diep ademhalen, bukken, om nog maar te zwijgen van lachen en hoesten. Een van de groepsleden is fysiotherapeute en heeft tape bij zich. En zo word ik vakkundig behandeld. Het lijkt ons verstandig om het vandaag maar eens rustig aan te doen en we gaan dus niet naar El Fuerte, een archeologische vindplaats uit het pre-Incatijdperk, noch naar de watervallen in de prachtige bergachtige omgeving. In de loop van de ochtend lopen we heel langzaam -vooral geen inspanning!- naar het centrale plein van Samaipata. Hier staat een 17e-eeuws kerkje met een bijzonder altaar.
Zoals in zoveel Zuidamerikaanse landen is er op het plein een parkje met heel veel banken in de schaduw van de bomen. We lopen wat door de zijstraten en komen op een kleine markt terecht. Indiaanse vrouwen verkopen er vooral groenten en fruit en veel, heel veel soorten aardappelen. We zien ze in formaten en kleuren die we nog niet eerder zagen. Ergens heb ik gelezen dat er in Bolivia wel tweehonderd verschillende soorten aardappelen zouden zijn. In een café op het plein doen we onze lunch met crèpes en gebakken banaan. Er staat een stormachtige wind, maar dat maakt dat de temperatuur goed uit te houden is. Zonder wind zou het bloedheet zijn. In Samaipata zijn alleen een paar verharde straten rond het plein, verder zijn het zandwegen. Je kunt je dus voorstellen dat het zand als een wervelwind door de straten waait. Blij dat ik geen lenzen meer heb. ’s Middags gaan we naar het kleine archeologische museum en krijgen daar alsnog een indruk van El Fuerte. Ze hebben er archeologische vondsten uit El Fuerte en bovendien een maquette van het complex. In de tuin van een aardig restaurantje drinken we wat: een grote kan vers ananassap voor ons tweeën. Hoewel we redelijk beschut zitten moeten we de glazen stevig vasthouden om te voorkomen dat alles weg waait. Voor het avondeten gaan we later nog even het dorp in. Het restaurant dat we op het oog hebben is gesloten. Uiteindelijk eten we waar we vanmiddag ons ananassap hebben gedronken. Erg lekker, maar vooral heel veel.dag 4 – dinsdag 8 september
Samaipata – Vallegrande – La Higuera
Vandaag beginnen we aan de Oude Handelsroute, een mooie maar slecht begaanbare weg, die ons uiteindelijk over een paar dagen in Sucre zal brengen. We doen dit in 4-wheeldrives. Tussen Samaipata, Vallegrande en La Higuera ligt een nog weinig bezocht gebied waar Quechua-indianen leven van de opbrengst van voornamelijk aardappelen en maïs. Ze wonen in huisjes van adobe (gedroogd leem). De traditionele levenswijze zie je ook in de weefkunst. Elk dorpje verwerkt zijn eigen patronen in de weefsels. Langzamerhand verschijnen er steeds meer cactussen in het landschap.
We lunchen bij de Chinees. Het wasbekken waar Che aan de wereld werd getoond bevindt zich op het terrein van Hospital Señor de Malta, dat we lopend via de markt bereiken.
Het ziekenhuis functioneert nog steeds, maar de wasplaats ligt wat apart van het ziekenhuis. De kleine ruimte heeft geen deuren en is van binnen en van buiten vol gekladderd met graffity van revolutionaire leuzen en natuurlijk met namen van mensen die zo nodig moeten laten weten dat ze er geweest zijn. Hier tegenover staat een ander gebouwtje. Daar werden de handen van Che afgehakt na zijn dood. Het waarom is me niet duidelijk. De tekst van de laatste brief die Che aan zijn kinderen schreef is op een muur overgenomen. Vervolgens naar de Fosa de Che, even buiten Vallegrande, waar hij en zes andere guerrilla’s dertig jaar begraven hebben gelegen. Nadat de overblijfselen naar Cuba waren gebracht heeft men op de vindplek ter nagedachtenis een gebouwtje neergezet, waarbinnen de exacte plek van zijn graf aangegeven wordt en je ook nog een aantal foto’s kunt bekijken. 500 m hier vandaan bevinden zich de graven van andere gevallen leden van de guerrillagroep van Che, waaronder die van de Duitse Tanja. Het verhaal gaat dat de Nederlandse Tanja Nijmeijer die bij de FARC in Colombia is, de naam van deze Tanja heeft aangenomen omdat zij haar grote voorbeeld zou zijn. Ik heb er op internet echter niets over kunnen vinden. Mooi verhaal misschien?? Dan over een zeer slechte weg naar La Higuera. De omgeving met bergen is schitterend. In een klein dorpje, Pucará, stoppen we even. Ongelooflijk dat in dit onherbergzame gebied een dorp is. De huizen zijn van leem en de straten zijn geplaveid met grote rotsblokken. Het lijkt of de tijd hier is stil blijven staan. Als het al donker is komen we in La Higuera aan.La Higuera (2160 m). Een historisch gehucht, 60 km ten zuiden van Vallegrande. Het dorp beschikt niet over openbaar vervoer of elektriciteit, behalve een beetje stroom van zonnenpanelen en de hoofdstraat is ongeplaveid. In het dorpje wonen ongeveer 20 families.Ten tijde van Che Guevara waren dat er wel 80, maar de jongeren zijn naar de stad getrokken en ouderen die Che nog hebben meegemaakt zijn er nauwelijks meer.
Het hostal waar we logeren is het Casa de la Telegrafista. Het is een oud gebouw, maar wel mooi opgeknapt. De kamers hebben geen elektriciteit (kaarsjes!) en toilet en douche zijn in een apart gebouwtje buiten. Dit om alles zo authentiek mogelijk te houden. Het hoofdgebouw heeft een paar kamers en de laatste was vroeger het telegraafkantoor. Van hieruit werd het bericht over Che Guevara’s dood de wereld ingestuurd. En op die kamer slapen wij! Een historische plek.
We eten in de tuin van het hotel. Vanwege Maria de Guadelupe viert het dorp een week lang feest. Aan de overkant van ons onderkomen speelt tot diep in de nacht een band, er wordt gedanst, er wordt vuurwerk afgestoken en vooral veel, heel veel gezopen.dag 5 – woensdag 9 september
La Higuera
Voor het ontbijt maken we al een wandelingetje door het dorp, dat wil zeggen luttele meters naar het pleintje, waar drie (!) monumenten van Che Guevara staan. Het zijn schenkingen van verschillende organisaties en landen, waaronder Argentinië en Cuba. Elk jaar op 8 en 9 oktober komen sympathisanten van Che hier bijeen om hem te herdenken. Verder zijn alle muren beschilderd met afbeeldingen van Che. Waar je ook kijkt: Che is alom aanwezig.
dag 6 – donderdag 10 september
La Higuera – Villa Serrano
We ontbijten wat verderop in het dorp, omdat bij ons logeeradres de lunchpakketten worden gemaakt. Daarna begint een lange rit door een wondermooie omgevening.
dag 7 – vrijdag 11 september
Villa Serrano – Sucre
Het is frisjes met laaghangende bewolking. Eerst een bezoek aan het musum van meneer Mauro Nuñez. Deze artiest was een vakman in het maken van houten voorwerpen en stond vooral bekend om de bouw van de charango, het bekende op een gitaar lijkende Boliviaanse muziekinstrument, dat hij bovendien bespeelde. Het belangrijkste museumstuk is de 6,13 m lange en 1,13 m brede charango, gemaakt uit één stuk hout en dat maar twee keer per jaar door meerdere personen tegelijk bespeeld wordt. Museum is een te groot woord, het is niet groter dan een uit de kluiten gewassen schoollokaal. Bij de plaatselijke bevolking is Nuñez wereldberoemd, maar ons kan het allemaal niet zo boeien. Daarna bezoeken we de werkplaats van een charangobouwer, die laat zien hoe hij de kunstig uitgesneden muziekinstrumenten maakt en hoe ze klinken. Hij is duidelijk gefascineerd door vrouwenborsten, want die komen op zijn instrumenten en de plaatjes aan de wand veelvuldig voor.
dag 8 – zaterdag 12 september
Sucre
Sucre (2900 m). Door de ligging op deze hoogte in een beschutte vallei heeft Sucre een aangenaam klimaat.
Sucre was de eerste stad die in Bolivia door de Spanjaarden werd gesticht met de naam La Plata. In de koloniale periode was het één van de belangrijkste steden van Latijns-Amerika en het was dan ook hier dat op 6 augustus 1825 de onafhankelijkheid van Bolivia werd uitgeroepen. De nieuwe republiek werd vernoemd naar de grote held uit de onafhankelijkheidsstrijd Simón Bolívar terwijl zijn rechterhand generaal De Sucre werd geëerd door de hoofdstad naar hem te vernoemen.
Hoewel Sucre de officiële hoofdstad van Bolivia is, heeft La Paz in 1898 de rol van Sucre als belangrijkste stad van Bolivia overgenomen en sindsdien zetelt daar het Boliviaanse parlement. Een situatie vergelijkbaar met Nederland waar Amsterdam de hoofdstad is, maar Den Haag de stad is waar de regering zetelt.
Nu is Sucre vooral een studentenstad. Je ziet in het centrum zowel Europese als Boliviaanse studenten. De Universiteit van Sucre, de oudste van het land en zelfs één van de oudste in de Nieuwe Wereld, heeft zich gespecialiseerd in Recht.
Volgens velen is Sucre, waarvan het koloniale karakter met zijn smalle straatjes vrijwel geheel intact is gebleven, de mooiste stad van Bolivia. Bij een groot deel van de huizen en kerken is de Andalusische invloed goed te zien. De meeste koloniale gebouwen in het centrum zijn wit, vandaar de bijnaam Witte Stad. Dankzij het goed bewaarde centrum uit de 18e en 19e eeuw is Sucre opgenomen in de UNESCO-lijst van werelderfgoederen.
Het hotel is een echt oud Spaans gebouw met een mooie patio, een oude put en een klassiek ingerichte eetzaal. De patio’s uit de koloniale tijd hadden een belangrijke sociale functie in het dagelijks leven: ze waren het centrum van het huis, plaats van ontmoeting en het speelterrein van de kinderen. In de koloniale tijd bestonden er geen openbare pleinen of parken waar men elkaar kon ontmoeten of waar men zich kon ontspannen. Er waren alleen openbare plaatsen waar stierengevechten en markten gehouden werden of waar de lastdieren konden uitrusten. Daarom kenden de huizen meerdere binnenpleinen waar de mensen privacy hadden, omringd door lekker ruikende planten. De bewoners verkozen de patio’s ook omdat de straten vol met stof waren. De woonvertrekken hadden hun ingang aan een galerij en de belangrijkste huizen hadden galerijbogen. In het centrum van de patio stond een fontein en/of een put die de bewoners van water voorzag. En in zo’n belangrijk huis logeren we nu.
We gaan redelijk vroeg op pad. Natuurlijk eerst naar Plaza 25 de Mayo, het centrale plein met palmbomen. Aan dit plein liggen de kathedraal, verschillende musea waaronder het Casa de Libertad, het stadhuis en de prefectuur. In het midden staat een standbeeld van Maarschalk Antonio José de Sucre. En zoals hier gebruikelijk is laat Jan zijn schoenen poetsen. Vervolgens lopen we naar de oudste kerk van de stad, de San Lazaro (1538), die omgeven is door een witte bogengalerij. De kerk is gesloten. Geen nood, we lopen verder naar het Museo del Arte Indigena, een textielmuseum over de weefsels van de indianen en waar lovend over wordt geschreven en dat dus hoog op mijn verlanglijstje staat. En dan blijkt maar weer dat je Cruijffs gevleugelde uitdrukking “elk nadeel heb z’n voordeel” ook kunt omdraaien in elk voordeel heb z’n nadeel. Want vanwege de festiviteiten is ook dit interessante museum helaas gesloten. We komen er al snel achter dat alle musea en kerken gesloten zijn, behalve de kerken waar getrouwd wordt, zoals de San Francisco, ook uit de 15e eeuw. Zo’n trouwerij is natuurlijk ook wel eens leuk om te zien. Als het pas getrouwde paar weer buiten staat worden ze door familie en vrienden gefeliciteerd en worden er boven hun hoofd witte snippers uitgegooid. We zoeken een gelegenheid op om iets te gaan drinken maar ook dat valt niet mee, want bijna alles is gesloten. Na een korte pauze in het hotel lopen we naar de wijk La Recoleta, die hoog boven de stad ligt. Klimmen dus. We passeren het kerkcomplex San Felipe Neri en de Iglesia de Merced. De laatste zou het mooiste kerkinterieur van Sucre, ja zelfs van Bolivia hebben! Maar helaas .... Lichtelijk buiten adem komen we op de Plaza Pedro de Anzares, een breed plein met in het midden een fontein en ook een oude zonnenwijzer. Aan één kant van het plein is een zuilengalerij, van waar je een mooi uitzicht hebt over Sucre. Op deze plek werd in 1540 de stad gesticht. Onder de zuilengalerij ligt Café Gourmet Mirador met een heerlijk terras. En aangezien we in het centrum nog geen terras hebben kunnen ontdekken gaan we hier onder de houten parasols op ons gemak lunchen. Dat bevalt goed en we blijven nog een poosje zitten om van het uitzicht en de rust te genieten, want in het centrum is het erg druk en lawaaiig vanwege de Entrada. Weer terug op het plein zien we dat de kerk van het klooster La Recoleta inmiddels open is. Het koor van deze kerk moet heel mooi zijn, maar wij zien het helaas alleen op afstand. Het houtsnijwerk schijnt unieke afbeeldingen te hebben van de martelaren van Nagasaki. In Japan zagen we al een monument met deze martelaren, maar wat de link is tussen Sucre en Nagasaki is mij een raadsel. Vervolgens lopen we weer naar de benedenstad, naar de begraafplaats. Deze heeft een enorme toegangspoort met de tekst “Hodie mihi, cras tibi” (vandaag ik, morgen gij). De begraafplaats is een oase van rust en het is er heerlijk koel door de vele hoge bomen. Er zijn pompeuze mausolea, maar ook straten met grafhokjes boven elkaar. Na de dood is het dus eigenlijk net als in het gewone leven: er zijn mensen die in villa’s wonen en anderen wonen in flats. Kinderen onderhouden een deel van de graven en dragen ladders aan zodat nabestaanden zelf bij de bovenste graven in de muren kunnen komen. Soms zijn ze de bezoekers behulpzaam bij het verversen van bloemen in zo’n flat, want niet iedereen durft meer de ladder op. Op de terugweg naar het centrum lopen we langs de belangrijkste universiteit van Bolivia met de naam ‘Universidad Mayor Real y Pontificia de San Francisco Xavier de Chuquisaca’. Een mond vol, maar bij het indrukwekkend grote gebouw past zo’n lange naam wel. Hij werd in 1624 opgericht door jezuïeten en was de eerste universiteit van Zuid-Amerika. Hier werden de studenten opgeleid met door de Franse revolutie beïnvloede liberale ideeën. Deze leidden uiteindelijk tot de onafhankelijkheidsstrijd, die begon in 1809. Terug naar het hotel gaat het weer langs de Plaza de Mayo, maar er is geen dookomen aan: rijen dik staat en zit men te kijken naar de optocht. Wij hebben het al snel gezien, dus met een omweg naar het hotel om de voeten rust te gunnen, want we hebben al de hele dag door de stad gesjouwd. ’s Avonds eten we in een van de leukere en betere restaurants die we in Bolivia zijn tegengekomen en ook erg lekker. We betalen voor ons samen een prijs waar je in Nederland nauwelijks één hoofdgerecht voor krijgt.dag 9 – zondag 13 september
Sucre –Tarabuco – Potosí
Vanaf vandaag is het vervoer voorlopig per bus. Eerst rijden we in anderhalf uur naar Tarabuco voor de zondagsmarkt.
Tarabuco (3260 m). Dit bekende marktplaatsje, ligt op 60 km afstand van Sucre. Hier wonen de Uru-indianen. De oudere mensen lopen allemaal in klederdracht. Men leeft voornamelijk van de landbouw (granen en aardappelen) en van het weven van textiel. Op zondag is er de wekelijkse markt, waar de bevolking uit de wijde omgeving elkaar ontmoet.
Het is leuk om over de markt rond te scharrelen, die zowel het dorpsplein als de omliggende straatje beslaat, en vooral de indiaanse bevolking met hun kleurige kleding te bekijken.
Ik koop een paar kleine cadeautjes en als we het een beetje gezien hebben gaan we op zoek naar het plaatselijke textielmuseum. Maar dat blijkt niet (meer) te bestaan. Er is wel een ander museumpje over de plaatselijke indianencultuur, maar dat is echt drie keer niks. Dus niet gedaan. Tijdens deze zoektocht stuiten we op een heel klein restaurant op een binnenplaatsje, gerund door vader, moeder en een meisje van een jaar of dertien. Prima gegeten. Rond één uur rijden we werder naar Potosí. Het wordt misschien saai, maar het landschap is weer heel fraai en afwisselend. We passeren een hangbrug, die met een beetje fantasie doet denken aan de Tower Bridge in Londen. De jacarandabomen met hun paarse bloemen bloeien prachtig. Na ± vier uur rijden komen we aan het eind van de middag in Potosí aan.Potosí (4090 m). Dit was ooit de rijkste, grootste en hoogste stad ter wereld. Van dat rijtje is alleen hoogste nog over: op bijna 4100 m ligt Potosí hoger nog dan Lhasa in Tibet. De stad ligt aan de voet van de Cerro de Potosí, ook wel de Cerro Rico (Rijke Berg) genoemd, waarvan de top op een hoogte van 4825 m ligt. De stad dankt zijn ontstaan aan de ontdekking van zilvererts. Vóór de Spanjaarden waren de Inca’s al op de hoogte van de aanwezigheid van zilver en zij dolven het erts in het nabij gelegen Porco. Dat zilver werd naar de bekende Inca-Zonnetempel in Cusco (Peru) vervoerd. De zilverader op de berg bij Potosí zou in 1544 bij toeval door een lamaherder ontdekt zijn. De Spanjaarden kregen hier al snel lucht van en dus ‘kwamen, zagen en ... ontgonnen’ ze! Ze stichtten de stad Potosí in 1546 als een mijnstad. Het zilvererts werd direct op grote schaal gewonnen en met grote lamakaravanen naar de havens aan de kust van de Stille Oceaan vervoerd om vervolgens naar Spanje verscheept te worden. Spanje werd door het zilver enorm rijk en financierde daarmee o.a. zijn prachtige barokke steden en paleizen (o.a. het Escorial in Madrid) èn zijn oorlogen. Ook kon het daarmee zijn machtige vloot, de Armada, onderhouden. Zeer waarschijnlijk is een groot deel van de zilvervloot, die Piet Hein op de Spanjaarden buitmaakte, uit Potosí afkomstig. De stad Potosí profiteerde eveneens. De Spanjaarden lieten paleizen, kerken en kloosters bouwen en luxe goederen werden vanuit Europa naar Potosí gebracht. Rond 1672 was de bevolking naar bijna 200.000 zielen gestegen en werd de stad met zijn vele kerken de grootste en rijkste van De Nieuwe Wereld. Er werd een Munt opgericht, Casa de Moneda, om het zilver ter plaatse tot munten te slaan en Potosí werd door de Spanjaarden zelfs de keizerlijke stad genoemd. Tot op de dag van vandaag kent men in Spanje de uitdrukking “vale un Potosí” en dat betekent een fortuin waard zijn. Net als alle munten hadden ook deze Spaanse munten een keerzijde: de mijn veroorzaakte veel ellende. Omdat het werk in de mijnen erg zwaar was en er veel doden vielen ging er in 1608 zelfs een aanvraag uit voor 2000 Afrikaanse slaven per jaar. De arbeidskrachten waren niet aan te slepen! Ze maakten onvoorstelbaar lange dagen en het werk was onmenselijk zwaar in de verstikkende tunnels en mijnschachten vol met gevaarlijke gassen, die de longen aantastten. De vermoeidheid en het hongergevoel werden verdoofd door het continu kauwen van cocablaadjes. Deze wrede omstandigheden bezorgden veel slaven een vroegtijdige dood. Tussen 1545 en 1825 zijn er ongeveer 8 miljoen (!) Bolivianen en Afrikanen overleden aan het werken in de mijnen en zilversmelterijen. Niet voor niets noemden de indianen de Cerro Rico ook wel ‘Wula Ckollo’, berg van bloed. De buitensporige uitgaven brachten het moederland Spanje ook aan de rand van het bankroet; een eeuw na de zilverontdekking in Potosi bevond het meeste zilver zich ironisch genoeg in handen van Spanjes aartsvijanden en was het Spaanse Rijk zo goed als failliet. Hoe een muntje rollen kan .... Halverwege de 18de eeuw gaf de mijn minder zilver en de val van de zilverprijs in de 19e eeuw gaf de genadeslag; de stad raakte in verval. Later werd er ook tin gevonden en kreeg de economie weer een impuls. Maar toen ook de markt voor tin instortte was het voor de grote maatschappijen niet meer lonend en zij trokken zich terug. De Boliviaanse staat ‘schonk’ de berg aan de mijnwerkers en moedigde hen aan om toch vooral in de mijnen te blijven werken en eigen coöperaties op te richten. Een vergiftigd geschenk, want in feite zijn de zilveraders vrijwel uitgeput en wordt er alleen nog een beetje tin, zink en lood gewonnen. Bovendien moet elke mijnarbeider zijn eigen materiaal zoals dynamiet, werkkleding, gereedschap, enz. bekostigen, waardoor hij er aan het einde van zijn dag ploeteren nauwelijks iets aan overhoudt. Tot op de dag van vandaag zijn de omstandigheden nog steeds erbarmelijk slecht. Het enige wat in de loop der tijd veranderde is dat de kaarsen van lamavet zijn vervangen door carbidlampjes of zaklampen en dat buskruit vervangen is door dynamiet. Naast de mijnbouw heeft Potosí geen andere industrie. De stad wordt steeds afhankelijker van het toerisme en mijnwerkers verdienen wat bij door toeristen rond te leiden in de mijnen. Door zijn koloniale gebouwen en z’n indrukwekkende geschiedenis staat de stad Potosí sinds 1987 vermeld op de lijsten van de UNESCO.
Nadat we de tassen op de kamers gebracht hebben lopen we nog even Potosí in voor een eerste indruk. Rustig aan, want we zitten op bijna 4100 m! We lopen richting Plaza 10 de Noviembre. Rond deze plaza staan de belangrijke gebouwen, waaronder de Catedral San Luis.
’s Avonds moeten we lang zoeken naar een restaurant. Uiteindelijk een aardig ding gevonden met goed eten. Maar weer zo veel: alleen een hoofdgerecht en nog laten we een deel daarvan staan.dag 10 – maandag 14 september
Potosí
De mijnen
Hoewel wij samen geen bezoek brengen aan de mijnen, omdat we het wat gênant vinden om naar mensen in deze omstandigheden te gaan kijken en Jan bovendien claustrofobisch is, hierbij toch informatie erover. Per slot van rekening is Potosí ontstaan en bestaat de stad nog steeds dankzij de mijnen. Je kunt dus niet aan deze stad voorbij gaan zonder er iets over te zeggen.
Bij de ingang van de mijnschacht verpulveren Quechuavrouwen de ertsen met stenen. De mijnwerkers van Potosí werken op een gemiddelde diepte van 500 m onder de grond. Mijnwerkers maken hier lange dagen, met maar een korte pauze boven de grond. Tijdens deze uren eten ze niets en kouwen ze alleen maar cocabladeren (werkt namelijk hongerstillend) en roken ze de cocasigaretten. Daarnaast nemen ze veel vocht tot zich. Ze werken onder primitieve, zware en gevaarlijke omstandigheden met eenvoudige gereedschappen en dynamiet. Behalve de extreme temperatuursverschillen en de aanwezige zwavelafzetting met de bijhorende dampvorming die het ademen er uiterst moeilijk maken, rijden er karretjes volgeladen met mineralen, vaak door kinderen voortgeduwd van niet veel ouder dan 12 tot 15 jaar. Door de gevaarlijke stoffen waarmee ze continu in aanraking komen duurt een carrière in de mijn gemiddeld niet langer dan 15 jaar; daarna worden ze vaak niet ouder dan 40 à 45 jaar omdat de meeste mijnwerkers overlijden aan stoflong. Onvoorstelbaar dat kinderen hier soms al op hun 12e beginnen met werken! En dat voor een paar armzalige bolivianos per dag. Reactie van iemand na een bezoek aan de mijnen: “Hier wordt niet gewerkt ... hier wordt langzaam gestorven!” Mensen zijn vaak bijgelovig wanneer het resultaat van werk voor een groot gedeelte buiten hunzelf ligt. De huidige mijnwerkers van Cerro Rico zijn katholiek en zij geloven in zowel Jezus als El Tio. El Tio stamt uit de tijd van de Spanjaarden, die de mensen de mijnen in stuurden om daar 7 maanden non-stop te blijven, 20 uur werken, 4 uur rust, al die tijd onder de grond. Na een tijd kwamen de arbeiders in opstand. De Spanjaarden kwamen toen met beelden, die op de duivel leken en noemden deze ‘de god (dios in het Spaans) van de mijn’. En omdat er geen d-klank in het Quechua is, werd het Tio. El Tio wordt uitgebeeld als een grote mannelijke gedaante, vaak compleet met erectie en met een fles drank bij de hand, om de ondeugden van deze duivel nog eens te onderstrepen. Hij bevindt zich zittend in de meest duistere plaatsen van de mijn. Degene die El Tío goed behandelt zal beschermd worden tegen ongelukken in de mijn. Bovendien kan El Tío door zijn magische krachten de mijnwerker de rijke ertsader aanwijzen, die hij zoekt. Wanneer iemand El Tío slecht behandelt, niet respecteert of geen offers aan hem brengt, zal de godheid hem aankijken met zijn vurige ogen en zich boos maken. Om de verschrikkelijke gevolgen daarvan te voorkomen vereren de mijnwerkers tot op de dag van vandaag de godheid wanneer ze de mijn betreden en verlaten. Daarnaast houden de mijnwerkers regelmatig een grotere ceremonie, waarbij aan El Tío voedsel, coca, alcohol 90° en suikergoed worden gegeven. Daarna worden er diverse meters slingers om zijn hals gelegd en strooien ze gekleurde papierknipsels over hem uit. Tot slot worden er zeven cocablaadjes aan zijn voeten gelegd, die de zeven zonden symboliseren. Alle mijnwerkers omringen hem en kauwen cocablaadjes, roken sigaretten en offeren drank aan Pachamama, opdat deze hun de verborgen mineralen laat zien. Eenmaal per jaar is er het Fiesta del Espiritu. Dan worden er lama's geslacht bij de mijn waarna de mijningangen met het bloed worden besprenkeld. Dit om Pachamama, moeder aarde, en El Tio gunstig te stemmen. Want, zo is de gedachte, als ze geen honger hebben zullen ze ook geen bloed van de mijnwerkers willen.
Dus in plaats van naar de mijnen te gaan staan wij om negen uur ’s morgens voor de deur van het museum El Templo y Convento de Santa Teresa, een kerk plus klooster enkele meters vanaf het hotel. Eerst verderop kaartjes kopen en dan een kwartier wachten op een Engels sprekende gids. Ze heeft een sleutelbos plus mandje met enorme sleutels bij zich om alle deuren te openen en weer direct achter ons te sluiten. Het klooster werd gebouwd in 1761 en is nog steeds de thuisbasis van een kleine gemeenschap van zes karmelietessen is. Vrijwel alles is nog in originele staat.
In de glorietijd van Potosí werden de dochters van door de mijnen rijk geworden families naar het klooster gebracht. In welgestelde families werd vroeger de oudste dochter/zoon voorbestemd voor het huwelijk en de zorg voor nakomelingen. De tweede dochter/zoon was bestemd voor toetreding tot een religieuze orde. De derde zoon ging in het leger, de bestemming van de derde dochter is onbekend. Als dank voor hun materiële rijkdom stuurden deze ouders dus hun tweede dochter/zoon naar een klooster om zich namens hen aan een godsdienstig en spiritueel leven te wijden. Hiermee hoopten ze hun plaats in het hiernamaals veilig te stellen (fijn, als je de tweede in het gezin was!!). En zo gebeurde het dat meisjes al op zeer jonge leeftijd, gehuld in hun mooiste kleding alsof zij bruidjes waren, bij o.a. dit klooster werden afgeleverd, samen met hun dienstmeisjes. Daar namen zij afscheid van hun familie om de rest van hun leven binnen de kloostermuren te slijten. Zodra ze binnen waren werden hun haren afgeknipt, hun kleren afgenomen en golden de geboden armoede, stilte, gehoorzaamheid en kastijding. Slechts twee uur per dag mochten ze met elkaar praten; bidden deden ze zeven keer per dag. Zij kwamen er nooit meer uit. Sterker nog, ze mochten zelfs geen visueel contact met de buitenwereld hebben. Toeleveringsbedrijven leverden via ingenieuze sluizen hun waren af. Pas in 1972 werd deze regel opgeheven en mochten de zusters weer naar buiten. Toetreding tot een klooster was een voorrecht, betaald met een flinke bruidsschat. Een deel van dit geld is nog te zien in de vorm van religieuze kunst; het klooster laat in diverse zalen zilver, goud en religieuze schilderijen van de beste schilders van Bolivia zien. Bij de rondleiding zien we verder o.a. een hostiezaal, waar je kunt zien hoe de nonnen van dit klooster van oudsher hosties fabriceerden. Ook de huidige nonnen maken nog de hosties voor kerken in de omgeving. Verder een voorbeeld van een ruimte waar de nonnen vroeger leefden. De kastijdingszaal is voor publiek gesloten sinds er een publicatie verscheen waarin de orde zich blijkbaar niet kon vinden. Opmerkelijk is het aantal Mariabeelden, waarvan de pruiken gemaakt zijn van het afgeknipte haar van de jong intredende nonnen en die aangekleed zijn met stukken kostbare stof, afkomstig van de kleding waarmee de meisjes het klooster in kwamen. Het gebouw zelf is minstens zo indrukwekkend als de kunstwerken, met een aantal patio's waar verschillende cactussen staan en waar de oudste appelboom van Bolivia groeit. Deze zou 400 jaar oud zijn en nog steeds vruchten dragen. Je krijgt een goed beeld hoe de kloosterzusters hier vroeger geleefd hebben en hoe dit pas veranderde in de vorige eeuw met de hervormingen van het Tweede Vaticaans Concilie. Er is ook een café en een winkel, waar je in het klooster gemaakte quesitos (gebakken kaas- en honingkoekjes), amandelen en pindasnoep kunt kopen. Natuurlijk kopen we een doosje lekkers, maar dat laten we achter op de hotelkamer, want zo lekker is het nu ook weer niet! Het is wel erg veel religieuze kunst, maar de gids vertelt erg enthousiast. Drie uur (!) later, het is dan bijna half één, staan we weer buiten. We hebben het intussen behoorlijk koud gekregen, want binnen de dikke kloostermuren is het steenkoud! ’s Middags lopen we eerst naar El Arco de Cobija. Dit was een belangrijke toegangspoort tot de stad en markeerde de grens tussen de Spaanse en indiaanse wijken. Hier was het verzamelpunt voor de lama’s die het zilver naar de zeehavens aan de Stille Oceaan transporteerden. Je kunt van hieruit de Cerro Rico prachtig zien. Dan gaan we op zoek naar een geldautomaat om te pinnen. Geldautomaten genoeg, maar geld .... ho maar. Na vijf pogingen bij verschillende automaten geven we het op. We lopen verder naar de Torre de la Compañia de Jesús. Dit is een mooie klokkentoren uit 1707, gebouwd op de overblijfselen van de ingestorte eerste jezuïetenkerk van Potosí (1590). Vanaf de toren heb je een mooi uitzicht over de stad; dus wij naar boven. Het laatste stuk is een wel zéér smalle, stenen wenteltrap en aardedonker. Jan durft dat laatste stuk niet op, dus ik ga alleen verder, min of meer op de tast. Niet veel later zie ik Jan toch boven komen ... ???! Wat blijkt? De kaartjesverkoopster zag Jan daar staan, heeft zijn rugzak gepakt en heeft hem bij de hand genomen en is samen met hem, heel langzaam en voorzichtig, naar boven gegaan. Daarna heeft ze gewacht tot we uitgekeken waren en toen Jan weer voorzichtig naar beneden geloodst. Ontzettend lief! Potosí heeft veel oude houten balkonnetjes en oude gevels, maar daar hebben we weinig van gezien, laat staan foto’s van kunnen maken. Omdat het centrum dateert uit de 16e en 17e eeuw zijn de straten heel smal en de stoepen vaak niet meer dan 50 à 75 cm breed. En het is er heel erg druk. Stil staan kan niet, want dan word je omver gelopen. En op de hoeken is de stoep vrijwel afwezig, zodat je door afslaand verkeer van de sokken gereden wordt. Even op de hoek kijken waar je je nu precies bevindt wordt op deze manier een hachelijke onderneming. Achter de markt staat de Templo de San Lorenzo (1548). Deze kerk was oorspronkelijk alleen voor de Spanjaarden toegankelijk. Later werden de indianen ook toegelaten en veranderde de naam van de kerk in San Lorenzo de Carangas. Het gebouw heeft een spectaculaire voorgevel en het portaal heeft zowel Andes- als katholieke symbolen en is waarschijnlijk een van de meest gefotografeerde onderwerpen in Bolivia. Op het Plaza 10 de Noviembre blazen we uit op een bankje in de zon. Lekker mensen kijken. Daar zien we onze reisleider Pacha lopen en samen met hem gaat Jan nog een poging wagen om te pinnen. En jawel, nu komt er wel geld uit de muur; als je maar Spaans spreekt tegen die krengen! ’s Avonds probeer ik eens lamavlees. Het smaakt eigenlijk gewoon naar rundvlees, dus niks mis mee.dag 11 – dinsdag 15 september
Potosí – Uyuni
Na het ontbijt gaan we naar het Casa de la Moneda, want dat was gisteren gesloten. Warme kleding aan, want ook hier is het erg koud! Dit grote complex dat een compleet stadsblok inneemt, werd gebouwd in de tweede helft van de 16e eeuw. Van de straat af gezien lijkt het op een fort, met muren van meer dan een meter dik. Het complex heeft daarom ook dienstgedaan als gevangenis en als hoofdkwartier van het Boliviaanse leger tijdens de Chaco-oorlog.
En dan naar het hotel. Uyuni is inderdaad een troosteloos plaatsje, met lange kaarsrechte wegen en vergeven van de backpackers. We lopen wat rond en vinden een restaurantje waar we ’s avonds gaan eten.
dag 12 – woensdag 16 september
Uyuni – Salar de Uyuni (Bella Vista)
De geschiedenis van Iran lijkt zich te gaan herhalen: erg beroerd en diarree. We vertrekken vandaag voor een driedaagse tocht met 4-wheeldrives. Eerste stop is in Colchani, een dorp dat leeft van de zoutwinning. De paar famililies die hier wonen zijn voor hun bestaan volledig afhankelijk van de zoutproductie. Het zout dat zij in de omgeving verzamelen wordt in primitieve ovens gedroogd, daarna gemalen en ten slotte wordt er jodium bijgevoegd. Het wordt in zakjes verkocht die bij een vuurtje dicht gesmolten worden. Tijdens de regentijd ligt de productie stil en dan moeten de neveninkomsten vooral van de verkoop van toeristische artikelen komen of uit rondleidingen van de toeristen.
Salar de Uyuni (3650 m) en omgeving In het zuidwesten van Bolivia ligt met een oppervlakte van een kleine 12000 km2 (bijna zo groot als Drenthe, Overijssel en Gelderland samen) een van de grootste zoutvlaktes ter wereld. Er zijn verschillende legendes over het ontstaan van Salar de Uyuni, waaronder deze: Er waren drie Andesbergen, Tunupa, Kusku en Kusina, want voorheen waren bergen goden en godinnen. Er ontstond een liefdesrelatie tussen Kusku en Tunupa en Tanupa raakte zwanger. Later besloot Kusku dat hij zijn leven toch liever met Kusina wilde delen. Tanupa, net van haar kind bevallen, moest erg huilen en haar zoute tranen vermengden zich met moedermelk. Samen vormden zij een grote witte rivier en toen deze opgedroogd was bleef er een enorme zoutvlakte achter. Ter ere hiervan noemt de lokale bevolking de vlakte dan ook liever Salar de Tunupa... De wetenschap heeft echter anders bewezen. Zeer in het kort: 100 miljoen jaar geleden bevond de Altiplano zich op zeeniveau waaronder dikke lagen met zeezout en sedimenten lagen. Door de botsing van het continent tegen de oceanische plaat werd het Andesgebergte opgestuwd. 40.000 jaar geleden ontstond hier een reusachtig prehistorisch meer, dat in de loop van de jaren bijna volledig en gelijkmatig is opgedroogd. De mineralen en zouten konden niet via een rivier naar de oceaan stromen en sloegen dus neer op de grond en vormden aan een kant deze immens zoutvlakte en aan de andere kant gekleurde meertjes. Op weer andere plaatsen schuurden wind en zand spectaculaire canyons en rotsformaties uit. Boringen hebben uitgewezen dat het zout op de Salar een dikte heeft van 120 m maar dat deze bestaat uit verschillende lagen met diktes tussen de 2 en 20 m. De schattingen over de hoeveelheid zout die er nu nog ligt lopen sterk uiteen. Ongeveer 25.000 ton wordt jaarlijks weggehaald. Het laagje zout van ongeveer zes cm aan de oppervlakte wordt tijdens het droge seizoen door de wind en de zon keihard en barst vervolgens. Hierdoor ontstaan er veelhoekige scheuren, een soort tegels, zodat het een grote witte keukenvloer lijkt. Onder elke laag zout ligt een laag sedimenten, waaronder water stroomt. Hier bevindt zich een enorme hoeveelheid energierijke mineralen zoals lithium, magnesium, fosfor en borium. Er zijn enorme temperatuurverschillen tussen dag en nacht; ’s zomers kan het in de zon 30° C worden en tijdens een winterse nacht kan de thermometer -25° C aanwijzen, wat soms met harde wind als -40° C aanvoelt. De zoutvlakte neemt geen warmte van de zon op, vandaar dat het er zo snel afkoelt als de zon ondergaat.
Ergens op deze enorme witte vlakte ligt het zouthotel; zowel de buitenkant als het interieur zijn gemaakt van zout. Je kunt er nu niet meer slapen, maar nog wel iets eten of drinken. Trouwens ook de Dakar-ralley gaat door dit gebied en er is, uiteraard van zout, een monument neergezet dat hieraan herinnert. We lunchen bij Isla Incahuasi.Isla Incahuasi (3656 m) (het huis van de Inca), 100 km van Uyuni, dankt zijn naam aan de Inca uit Cusco (Peru), die hier vermoedelijk verbleef op doorreis naar het zuidelijke gedeelte van zijn imperium. Het is geen echt eiland, maar eigenlijk het bovenste gedeelte van een oude vulkaan, die 150 m boven de Salar uitsteekt. Op het eiland bevindt zich een rotsspleet van 35 m diep die diende als wateropslagplaats voor de mensen die het eiland passeerden. Het eiland is totaal begroeid met meer dan 6000 reuzecactussen, jach’a q’iru (grote paal) genoemd, die slechts 1 cm per jaar groeien. Inmiddels zijn sommige al 10 tot 12 m hoog, dus ga maar na hoe oud ze nu zijn. De reuzekolibrie komt hier in januari en februari om zich te voeden met nectar van de schitterende witte bloemen van de cactus. Bovendien geeft de cactus tussen februari en april een eetbare vrucht, die geliefd is bij de bevolking. De top (3810 m) is een heilige plaats en één keer per jaar vindt hier een belangrijke ceremonie plaats.
Na het eten maakt Jan een wandeling naar de top van het eiland. Ik blijf liever beneden, in de buurt van de toiletten.
We rijden verder door een bijzonder landschap en overnachten in Bella Vista, met z’n achten op een kamer. Het is een eenvoudig maar wel gezellig onderkomen.dag 13 – donderdag 17 september
Salar de Uyuni (Bella Vista - Laguna Colorada)
Ons overnachtingsadres ligt niet ver van het plaatsje San Juan, waar we een korte stop hebben.
Laguna Colorada (4278 m). Hoog in de Andes ligt het prachtig gekleurde Laguna Colorada. Dit bijzondere meer van 65 km² en gemiddeld een halve meter diep heeft een fel oranje/rode kleur die al van verre te zien is. De kleur varieert van bruin naar rood, afhankelijk van wind en zonlicht. In het meer bevinden zich verschillende witte eilandjes van het mineraal borax, die prachtig contrasteren met de fel oranje-rode kleur van het meer. Die specifieke kleur krijgt het meer door het sediment van een algensoort die zich in het meer bevindt. Deze algen vormen bovendien een goede voedingsbron voor de drie soorten flamingo’s die hier voorkomen.
Het meer is minder rood dan ik dacht, maar ik heb er ook weinig oog voor, want misselijk en overgeven. Het is bijna niet te geloven dat op deze hoogte (we zijn inmiddels al boven de 4000 m) en in deze barre omstandigheden flamingo’s voorkomen, die toch meer worden geassosieerd met een tropische omgeving.
We overnachten bij dit meer. Ik eet twee hapjes soep plus een crackertje en duik mijn bed in. Het onderkomen is héél erg basic. En als ik zeg heel erg basic, dan is het ècht verschrikkelijk slecht en smerig. En daarbij: steen- en steenkoud.dag 14 – vrijdag 18 september
Salar de Uyuni (Laguna Colorada) – Uyuni
Vroeg dag want om vijf uur ’s morgens gaan we rijden. Het is uiteraard nog stikdonker, maar de sterrenhemel is schitterend. Eerst rijden we naar de Sol de Manana Geyser die op 4861 m ligt. Volgens mij is dit het hoogste punt waar we deze reis waren. Vanwege de grote hoogte en het vroege uur is het er echt stervenskoud! Gelukkig waren we hierop voorbereid. Door de vulkanische activiteit is er een hels lawaai. Van echte geisers is hier geen sprake, maar je loopt door een veld van her en der kolkende, stomende en kokende poelen. Door de kou condenseert de waterdamp en in combinatie met de opkomende zon geeft dit prachtige effecten.
Laguna Verde (4350 m). In het uiterste zuiden van Bolivia tegen de Chileense grens ligt Laguna Verde. De groene kleur wordt veroorzaakt door een hoge concentratie aan o.a. lood, magnesium en arsenicum. Het water is dan ook giftig, zowel voor mens als dier; dus flamingo’s zie je hier niet. De kleur varieert van turkoois tot donker smaragd, afhankelijk van de wind. Zelfs als het 20º onder nul is, bevriest het meer nog niet: de mineralen in het water en de altijd waaiende wind houden het meer ijsvrij. Op de achtergrond zie je de Volcán Licancabur (5916 m) die in Chili ligt.
Het meer is helaas niet zo groen omdat er te weinig wind staat; bovendien waait die ook nog eens uit de verkeerde richting. Maar desondanks is het nog steeds prachtig om te zien.
Dan rijden we terug naar de Termas de Polques om te ontbijten, het is dan inmiddels al kwart voor tien geworden. Wie zin heeft kan in het warme water stappen dat hier aan de oppervlakte komt. Gek idee om in het stomende water te liggen met uitzicht op de Andestoppen, terwijl slechts enkele meters verderop het ijs op het water ligt! Het water mag dan geneeskrachtig zijn, maar ik betwijfel of mij dat nu zal helpen. Gezien mijn gestel durf ik het niet aan; jammer, want ik had het graag gedaan. Een stukje verderop zie ik een vicuna. Later, onderweg, zie ik er nog meer. Maar in een rijdende auto zijn ze niet te fotograferen. Als er gegeten en gebadderd is nemen we de weg terug richting Uyuni. We komen o.a. langs Salar de Chiguana, een gebied waar borax (gebruikt voor onder andere de productie van zeep, glas, pesticide en desinfecteermiddel) gedolven wordt. In weer zo’n onooglijk dorpje lunchen we in het dorpszaaltje. Wat later stoppen we bij de Valle de Rocas, een gebied met gigantische rotsformaties. Geen idee hoe die daar gekomen zijn, want de wijde omgeving is vlak. Weer zo’n wondertje van de natuur. We maken nog een laatste stop in San Cristóbal. Toen in 1998 concessies werden uitgegeven om zilver te delven vlakbij San Cristóbal leverde dit gevaar op voor de paar honderd bewoners. Besloten werd een nieuw dorp te bouwen en het oude achter te laten. Er stond echter een 350 jaar oude koloniale kerk in het dorp die de bevolking wilde houden. Dus de kerk werd steen voor steen afgebroken en in het nieuwe dorp weer opgebouwd. Het kerkhof met de begraven lichamen werd eveneens verplaatst. Vroeg in de avond zijn we weer terug in Uyuni.dag 15 – zaterdag 19 september
Uyuni – La Paz
Het wordt een lange reisdag. We kunnen vanwege het vroege uur niet in het hotel ontbijten, dus doen we dat iets verderop in het stadje. We vertrekken om half acht en rijden de ochtend door een troosteloos landschap over een grotendeels zeer slechte, onverharde weg. Het is de eerste dag op deze reis dat de strakblauwe lucht zich niet laat zien, want het is zwaar bewolkt. Overigens wel prettig weer om te reizen.
dag 16 – zondag 20 september
La Paz
La Paz (3600-4100m). De stad werd in 1548 gesticht door Alonso de Mendoza op de route tussen het toen al belangrijke Cusco in Peru en Potosí en heette oorspronkelijk Nuestra Señora de la Paz (Onze Lieve Vrouw van de Vrede). De officiële hoofdstad van Bolivia is Sucre, maar La Paz is al sinds 1898 de feitelijke zetel van de nationale overheid.
Het laagste deel van La Paz ligt in een kloof op 3600 m en bovenaan de kloof op 4100 m ligt El Alto; samen vormen ze eigenlijk één stad. De stad wordt bijna helemaal omsloten door de besneeuwde toppen van het Andesgebergte, die La Paz beschutten tegen de Altiplano-wind en het klimaat in de stad is daardoor opvallend mild. Het oude centrum is rijk en ligt laag (wat heet: 3600 m!) en hoe hoger je komt, hoe armer de bevolking. Aan de rand van de vallei ligt de internationale luchthaven van La Paz, ook El Alto genaamd.
Het straatbeeld van La Paz wordt bepaald door een mengeling van Europees geklede zakenlui en de oorspronkelijke indiaanse bevolking: een mix van moderne tijd en oude gebruiken. Je hoeft maar langs de heksenmarkt te slenteren om te beseffen dat voor veel bewoners de moderne beschaving slechts een dunne schil vormt over een kern van oude tradities en geloof.
Na het ontbijt lopen we naar het oude centrum. Maar daarvoor moeten we wel een eind naar beneden, want de oude stad ligt laag. Het zit ons niet mee: net als in Santa Cruz ligt alles stil. Dit keer vanwege een referendum. Het is een soort autoloze zondag: geen openbaar vervoer (!) en vrijwel geen auto’s. Dat laatste is natuurlijk wel prettig en een feest voor de kinderen. Maar het betekent ook dat alles gesloten is: musea, winkeltjes, kerken, eet- en drinkgelegenheden. Zelfs de straathandel ligt stil. We lopen naar het Plaza San Francisco met de gelijknamige kerk. Het is een levendig plein en een ontmoetingspunt voor de doorsnee Boliviaan; je ziet hier cholitas (de typisch indiaans aangeklede marktverkoopsters), schoenpoetsers maar vooral veel inheemse bevolking.
Deze kerk is wel open vanwege de zondagsdienst. Het originele gebouw bezweek onder de zware sneeuwval rond 1610, maar het werd herbouwd tussen 1744 en 1753. De basiliek heeft prachtig gedecoreerde voorgevel. Vervolgens lopen we naar Plaza Murillo. Dit is het belangrijkste plein in het centrum en zowel het presidentiële paleis als het parlementsgebouw bevinden zich hier. De eerste is nu het werkpaleis van president Evo Morales en zijn assistenten en wordt bewaakt door ceremoniële wachters, die in rode negentiende-eeuwse uniformen gestoken zijn. In het midden van het plein staat een borstbeeld van president Villaroel, die in 1946 uit het presidentieel paleis werd gesleurd en opgehangen werd aan een lantaarnpaal. Interessant genoeg, Pedro Domingo Murillo, naar wie het plein werd genoemd, onderging hier in 1810 een soortgelijk lot. Kennelijk moet je hier eerst gelyncht worden om later met of aan het belangrijkste plein geëerd te worden! Aan de andere kant van het plein bevindt zich de kathedraal. Tot 1825 mocht de inheemse bevolking Plaza Murillo niet betreden, maar tegenwoordig is het een goede plek om de verscheidenheid aan bevolking gade te slaan. Vooral op zondag komen Boliviaanse families hier naar toe om te ontspannen en om de vele duiven te voeren. Het is dan ook gezellig druk op het plein. Duiven .... het plein lijkt wel bedekt met duiven. Je kunt je dan ook het effect voorstellen als er af en toe een hond doorheen stuift! Verder zijn er verkopers van allerlei lekkers met giftige kleurtjes, een kraampje met ballonnen, enz. enz. We strijken op een bankje neer om het allemaal eens goed op ons in te laten werken. Naast ons komt een dame zitten met haar teckeltje. Als ze een beetje water voor het beestje gaat halen vraagt ze ons even op haar spullen te letten. Wanneer ze terug is probeert ze ons van alles te vertellen, heel vriendelijk. Het meeste ontgaat ons, maar ze geeft het niet op. Aangezien wij vaak een paar Hollandse miniatuurklompjes bij ons hebben voor speciale gelegenheden besluiten we haar een paartje te geven, gewoon om ook aardig te zijn. Het effect van dit gebaar is verbluffend: ze vliegt Jan in zijn armen en hij wordt innig omhelsd. Ook ik krijg even later een paar stevige zoenen. Ze bekijkt haar cadeau telkens met verrukking en drukt het beurtelings aan haar hart en aan de lippen om te kussen. Wat zo’n simpel klompenpaartje al niet teweeg kan brengen! Even later komen haar dochter en kleindochter er aan. Kennelijk zijn we meteen vrienden, want de dochter begroet ons met een kus. Trots worden de klompjes getoond en verteld dat ze uit Holanda komen. De dochter probeert ook ons allerlei dingen over La Paz te vertellen. 90% komt niet over, maar met lachen en knikken kom je een eind. Uiteindelijk nemen we afscheid en lopen dan verder langs de San Domingokerk (1760) en het theater naar Calle Jaén, een gerenoveerd koloniaal voetgangersstraatje dat bestraat is met keitjes en dat mooie koloniale huizen en patio’s heeft. Er zijn vier musea en veel galerietjes ... maar alles dicht. We besluiten terug naar het hotel te lopen, maar treffen onderweg zowaar een fatsoenlijk restaurant dat wel open is. Daar lunchen we. Dan terug naar het hotel en dat valt niet mee: flink klimmen. En op ±3650 m voel je dat wel. Na een tijdje uitpuffen nog even de stad in. Maar het is buiig, dus zitten we al snel ergens achter een drankje en met een omweggetje weer terug naar het hotel.dag 17 – maandag 21 september
La Paz – Copacabana
Vandaag rijden we naar Copacabana, een plaatsje aan het Titicacameer. Het is ongeveer vier uur rijden. We passeren eindeloze bebouwing, waar je bepaald niet vrolijk van wordt. Het lijkt wel of iedereen er hier maar op los bouwt, lukraak, in het wilde weg. Talloze gebouwen, alle opgetrokken in dezelfde soort rode snelbouwstenen, schieten hier als paddenstoelen uit de grond. Alle stedelijke agglomeraties lijken één grote bouwput: vrijwel geen huis is af, laat staan afgewerkt. Overal ligt bouwmateriaal en bouwafval. En daar leven mensen al jaren en zullen er ook jaren leven. We hebben niet het idee dat dit ooit verandert. Geen tuintje, boompje, struikje, laat staan bloemetje te vinden.
Het Titicacameer (3812 m) neemt een belangrijke plaats in de Andesmythologie in: de Inca's geloofden dat hun scheppergod, Viracocha, uit dit meer kwam. Het Titicacameer is het hoogst gelegen bevaarbare meer ter wereld en is enorm groot: ongeveer een vijfde van de oppervlakte van Nederland en ligt zowel op Peruaans als op Boliviaans (45%) grondgebied. In het meer liggen meer dan 40 eilanden, een deel hiervan is bevolkt. De belangrijkste voor Bolivia zijn Isla del Sol en Isla de la Luna.
Het meer is in twee delen verdeeld, een klein en een groot deel, die via de Straat van Tiquina met elkaar zijn verbonden. Deze straat is maar een paar honderd meter breed en is een belangrijke oversteekplaats. We moeten hier uitstappen, want auto’s en bussen worden hier op grote platte schuiten naar de overkant gebracht.
De passagiers worden vanwege de veiligheid op aparte bootjes vervoerd. Na de oversteek rijden we verder en komen langs een kerkhof, waar we even stoppen omdat de chauffeur bloemen bij het graf van zijn ouders wil leggen; moet kunnen. Aan het begin van de middag zien we beneden ons Cocapabana liggen.Copacabana (3840m) ligt aan een baai aan de zuidkant van het Titicacameer ingeklemd tussen twee heuvels. Vanaf hier vertrekken de boten naar o.a. Isla del Sol, het heilige Inca-eiland. Copacabana is de belangrijkste stad in de regio vanwege de religieuze rol die het van oudsher speelt. Sommige wetenschappers denken dat de naam van het stadje afkomstig is van Kotakawana, de god van de vruchtbaarheid in de oude mythologie van de Andes. Deze god woont in het Titicacameer. De huidige basiliek werd gebouwd waar ooit de belangrijkste tempel van de vruchtbaarheid van Kotakawana stond. Copacabana is dan ook een heilige plaats van ver voor de Spaanse verovering en trekt tot de dag van vandaag veel toeristen aan. Nu komt men vooral voor het 16e-eeuwse heiligdom, de basiliek van de Maagd de Candelaria of Onze Lieve Vrouwe van Copacabana. Zij is de patroonheilige van Bolivia. Mensen komen van heinde en verre om de Maagd van Copacabana te aanschouwen en te bidden voor hun eigen wonder, waarbij ze van alles en nog wat laten zegenen. Met name komen veel Bolivianen hier naar toe voor een ch’alla, de inzegening van hun pas gekochte auto door priesters en yatiris (spirituele, wijze mannen). Overigens dankt het strand van Copacabana in Rio de Janeiro zijn naam aan dit stadje in Bolivia. De heilige maagd zou ooit een aantal Braziliaanse zeelieden gered hebben die in een storm op het Titicacameer terecht waren gekomen.
Na aankomst bij het hotel lopen we meteen naar de kerk, want we hebben gehoord dat er om half drie auto’s worden gezegend. Het blijkt er slechts één te zijn, maar één is beter dan geen. In de Andes en vooral in Bolivia is het traditie om na het kopen van een auto deze naar Copacabana te rijden om de wagen te laten inzegenen. Het maakt niet uit of het een kleine goedkope of een dure 4x4-jeep is, een bus of een vrachtwagen. Auto’s worden versierd met bloemen of slingers. De eigenaars hopen dat met de zegening voorspoed en geluk kunnen worden afgedwongen. De auto van vandaag staat te wachten voor de ingang van de kerk. Een priester zegent eerst de mensen bij de auto om daarna de auto rijkelijk van wijwater te voorzien. Niet alleen de buitenkant, ook de binnenkant wordt niet ontzien: alle deuren, de motorkap en de kofferbak zijn open om het water naar binnen te kunnen gooien.
Als de priester zijn zegeningen verricht heeft en uiteraard betaald is, doopt de eigenaar/chauffeur de auto nog eens. Sommigen gebruiken hiervoor een fles cider of frisdrank en spuiten de hele auto vol. Anderen gebruiken straffer spul en besprenkelen alleen de banden om daarna zelf het restant op te drinken. De mensen die wij zien gebruiken kleine flesjes pure alcohol. Daarna koopt de eigenaar een souvenir van deze christelijke inwijding om in zijn auto te hangen. Soms contracteert hij ook nog een yatiri (Aymarapriester) voor een Andesinzegening, nu gericht aan de Andesberggoden en Pachamama (Moeder Aarde). Een katholieke èn een Andesinzegening geeft een dubbele zekerheid ter bescherming van de familie en de materiële zaken ... Dan bekijken we de wel heel bijzondere kerk, de Basílica de Nuestra Señora de Copacabana. Nooit eerder zagen we een kerk die er van buiten zo uitzag. Het gebouw is stralend wit en heeft een muur rond het kerkplein. Er zijn veel koepels, randen en dakpannen van geglazuurde gekleurde tegels. Het doet allemaal wat Moors aan. De kerk is gebouwd, nadat de Inca Francisco Yupanqui in 1580 in een droom een verschijning van Maria boven het meer gezien had. Dit was voor hem aanleiding om een kerk te bouwen, die gewijd zou zijn aan de maagd Maria. De grote deur van de kerk heeft prachtig houtsnijwerk, dat herinnert aan de droom van Yupanqui. Hij reisde naar Potosi om beeldhouwen te leren en maakte een zwarte Virgen de Candelaria, die nog steeds boven het altaar te bewonderen is. Aanvankelijk werd het beeld in een kapel geplaatst. De huidige basiliek stamt uit 1805 en is een mix van Spaans/Moorse elementen en lokale religieuze kunst. Het zwarte beeld van Maria wordt aanbeden sinds het er op 2 februari 1583 geplaatst werd. In de tijd die volgde werden aan de Maagd diverse wonderen toegeschreven en haar bekendheid verspreidde zich snel over het koloniale rijk. Op 1 augustus 1925, op de honderdste verjaardag van de Boliviaanse onafhankelijkheid, werd de Virgen de Copacabana gekroond tot beschermheilige van Bolivia. Copacabana wordt dan ook wel ‘het Lourdes van Bolivia’ genoemd. Het oorspronkelijke feest van de patrones is nu verschoven naar 5 augustus en is een groot populair festijn. In het midden van het grote gouden altaar staat het houten beeld van Virgen de Candelaria, dat bedekt is met bladgoud. Zij is rijkelijk uitgedost met juwelen en sieraden, donaties van belangrijke persoonlijkheden, en ze draagt een pruik van mensenhaar. Haar inheemse trekken en kleurrijke gewaden, die vier keer per jaar gewisseld worden, geven de indruk van een Incaprinses en dat zou de reden zijn waarom het beeld zo populair is bij de inheemse bevolking. Het beeld staat op een platform dat 360° gedraaid kan worden, zodat ze zowel vanuit de kerk als van een kapel op de eerste verdieping bewonderd kan worden. De gelovigen verlaten de kapel achteruitlopend, want men zal de maagd nooit de rug toekeren. De inheemse bevolking gelooft dat, indien het beeld de basiliek verlaat, dit onheil zal brengen en bij processies door de stad wordt daarom een replica gebruikt. Mensen komen van heinde en verre om de Maagd van Copacabana te zien en om te bidden voor hun eigen wonder, waarbij ze van alles en nog wat laten zegenen.In een klein, maar zeer verzorgd restaurant eten we wat. Ik heb vijf dagen nauwelijks gegeten, maar het broodje kip smaakt me nu weer uitstekend. Helaas voelt Jan zich vandaag niet fit. Dus terug naar het hotel voor een beetje relaxen, want het loopt inmiddels al tegen vieren.
dag 18 – dinsdag 22 september
Copacabana (Isla del Sol)
Jan ziet het niet zitten om vandaag actief te zijn en wil een dag rust. Hij brengt de dag deels door op de hotelkamer.
Ik ga vandaag naar de eilanden Isla de la Luna en Isla del sol. Rond negen uur vertrekken we naar Isla de la Luna, ongeveer anderhalf uur varen.
Isla de la Luna is veel kleiner dan Isla del Sol. Er staat een mooi Inca-heiligdom, waarvan vermoed wordt dat de Zonnemaagden er huisden. Deze vaak heel jonge meisjes wijdden zich aan verschillende handwerkkunsten, zoals weven en dienden als bijvrouwen voor de Inca’s. Het paleis, dat deels uit steen en deels uit adobe is opgetrokken, heeft mooi bewerkte poorten. Er is een gebruik waarvan de essentie me een beetje ontgaat. Het is namelijk de bedoeling dat vrouwen bij aankomst op het eiland een steentje van het strand oprapen en op een bepaalde plaats in de tempel leggen. Helaas hoorde ik later pas dat je dan een wens zou mogen doen. Da’s nou jammer ... kans voorbij laten gaan! Legenden uit de Inca-mythologie verwijzen naar het eiland als de plaats waar Viracocha, de schepper, de maan bevolen heeft licht te geven. Vervolgens varen we naar de noordkant van Isla del Sol.Isla del Sol (Eiland van de Zon) is een rotsachtig en heuvelachtig eiland van 9 bij 6 km in het zuidelijk deel van het Titicacameer. Er zijn geen motorvoertuigen of geasfalteerde wegen op het eiland, al het transport gaat nog met de benenwagen, (muil)ezels en lama's, waardoor het heerlijk rustig is op het eiland. De bevolking bestaat uit leden van het Aymaravolk. Zij wonen in lemen hutten met strodak en voorzien in hun onderhoud door het houden van schapen en het verbouwen van maïs, quinoa en aardappelen op de steile terrassen. Daarnaast van de toeristen die komen voor de ruïnes van de Incaheiligdommen. Op dit kleine eiland bevinden zich namelijk meer dan 180 Incaruïnes. De meeste ruïnes dateren uit de Incaperiode van ongeveer 1500 na Christus. Het eiland was heilig voor de Inca's: het was hier dat de grote scheppergod, Viracocha, de zon verwekte na het maken van het meer. Hier werd de zon geboren uit een spleet in een rots. Een zoon van de zonnegod (Inti) was de eerste Inca, Manco Capac. Deze Manco Capac was getrouwd met Mama Occlo, zijn volbloed zus (een normaal gebruik onder de koninklijke Inca’s). Zij verrezen uit de heilige rots, de 65 m lange Roca Sagrada, en stichtten vervolgens Cusco in Peru en legden zo de basis voor het Incarijk. Daarnaast was er het geloof, dat tijdens een zondvloed de aarde in het donker gehuld was: de zon en de maan hielden zich jaren schuil in de grotten op het eiland. Toen het tijd was kwamen ze uit hun holtes in de rots. De zon (man) en de maan (vrouw) waren gelijken. Op een gegeven moment echter begon de maan feller te schijnen dan de zon en dat zinde de zon niet. Hij stak daarom het een en ander in brand en gooide de as in het gezicht van de maan, waardoor deze bleker werd en niet constant vol scheen. Daarna verrees de zon weer en vielen de eerste zonnestralen op de rots. Men zegt dat de voetstappen van de zon nog te zien zijn op het eiland net als de holtes waarin de zon en de maan zich schuil hielden. De inkepingen zijn in werkelijkheid veroorzaakt door natuurlijke erosie.
Vanaf de aanlegplaats van de boot is het nog even stevig klimmen. Ik merk dat ik na een paar dagen onvrijwillig vasten wat wiebelige benen heb, maar dat herstelt zich snel. Dan komen we bij de Chincana (doolhof). Het is een vrij grote ruïne die uit diverse vertrekken bestaat, waar waarschijnlijk priesters verbleven maar die daarnaast dienden als opslagplaatsen. De nissen van de vertrekken hadden een trapezevorm, een typisch kenmerk van Inca-architectuur, waar afgodsbeelden ingezet werden. In de kleine gangen en kamers verdwaal je gemakkelijk. Het is een klein gebouw en van buitenaf is het moeilijk te geloven hoe desoriënterend de binnenkant is. Bij deze ruïne eten we onze lunchpakketten op.
Niet ver hier vandaan zien we de Roca Sagrada en de Titikala. De Roca Sagrada is een 65 m lange heilige rots. Voor de Incacultuur was dit een van de heiligste plekken van het Incarijk, omdat hier de eerste Inca’s vandaan gekomen zouden zijn en Inti, de zon, er geboren is waarmee de beschaving begon. Tegenover de Roca Sagrada bevindt zich een vierkant lapje grond met quinoa en een stenen tafel de Titikala, die diende als altaar om offers te brengen. Vooral witte lama’s werden opgeofferd maar misschien zelfs mensen (de Inca’s offerden alleen mensen in zeer moeilijke tijden zoals hongersnood en natuurrampen). Daarnaast heeft het altaar de functie van een agrarische kalender want op 21 juni, de kortste dag van het jaar, vallen de eerste zonnestralen op de tafel. Deze dag luidt daarnaast het Aymara Nieuwjaar in en de bewoners van het eiland verzamelen zich hier om onder begeleiding van ceremonies de eerste zonnestralen te ontvangen. Het veldje quinoa is een offer aan Inti, de zonnegoed, in ruil voor zijn voortdurende licht dat helpt bij de groei van gewassen over het hele eiland. Daarna is er de keuze òf een wandeling van noord naar zuid over het eiland; dat wil zeggen drie à vier uur met wat klimmetjes lopen met als hoogste punt bijna 4000 m. Òf een kortere wandeling van ruim een uur. De laatste optie lijkt mij gezien de hoogte meer dan voldoende. Het pad is goed begaanbaar en biedt mooie vergezichten. Aan het eind van de wandeling, bij het dorpje Challapampa, ligt de boot op ons te wachten. Dan varen we naar het dorpje Yumani aan de zuidkant van het eiland om op de wandelaars van de lange route te wachten. Hier is de 50 meter hoge Incatrap, Escalinatas de Yumani, die ruim 200 treden telt. De trap is verraderlijk steil en je vraagt je af waarom deze klein gebouwde mensen zulke diepe stappen hebben gebouwd. De trap gaat naar een heilige stenen fontein, de Tres Fuentes de Agua (drie waterbronnen). De drie stromen, de Condor, de Puma en de Slang, zijn de respectievelijke representaties voor de hemel, de aarde en de onderwereld. De lokale mensen zeggen dat deze waterstromen de drie Incageboden vertegenwoordigen: ‘Ama Sua, Ama Llula, Ama Quella’ (men zal niet stelen, liegen of lui zijn). Hij wordt ook wel La Fuente de la Juventud (fontein van de eeuwige jeugd) genoemd. Drinken van dit water zou eeuwige jeugd en geluk brengen. Maar ik ben dik tevreden, dus laat het water voor wat het is. Als het cluppie weer compleet is varen we terug naar Copacabana, waar we rond half zeven weer arriveren. Jan is gelukkig opgeknapt en heeft al anderhalf uur als een vissersvrouw op de uitkijk gestaan tot de boot terug kwam. ’s Avonds hebben we het afscheidsetentje, want de komende dagen zal de groep in delen teruggaan.dag 19 – woensdag 23 september
Copacabana – La Paz
Het heeft vannacht hevig geonweerd en geregend. En ook in de vroege ochtend regent het nog flink. Wat hebben we gisteren geboft met het weer!
Het plan is om half acht te vertrekken, maar een van de reisgenoten is heel erg ziek. Hij krijgt zelfs zuurstof toegediend en er moet een arts komen, dus dat kan even duren. Na enige tijd komen er twee jonge vrouwen in trainingspak en op sportschoenen het hotel binnen met tussen hen in een tas. Het blijken de dokter en haar assistente te zijn. Uiteindelijk vertrekken we drie uur later dan gepland naar La Paz. Op dit moment zien we duidelijk het voordeel van reizen met een groep in een land waar men vrijwel geen Engels spreekt; per slot van rekening had dit ons ook kunnen overkomen. Met het bootje gaan we weer de Straat van Tequina over.
dag 20 – donderdag 24 september
La Paz – via Lima en Madrid – Amsterdam
Laatste halve dag in La Paz. Na het ontbijt pakken we eerst de reistassen opnieuw in. Het heeft vannacht weer stevig geregend, maar inmiddels schijnt de zon weer. Via andere straatjes komen we weer bij de Franciscokerk. Nu de stad weer ‘leeft’ ziet het er allemaal heel anders uit. Overal is men bezig met de straathandel. Bij het oversteken van een drukke weg zijn ‘zebra’s‘ behulpzaam. Dit zijn mensen, gehuld in zebrapak, die de voetgangers veilig naar de overkant van de straat brengen.
dag 21 – vrijdag 25 september
aankomst Amsterdam/Ruurlo
De vlucht van Lima naar Madrid verloopt zoals gepland. Ook nu weer even geslapen. Om twee uur ’s middags landen we in Madrid en moeten dan zo’n kleine zes uur wachten op de vlucht naar Amsterdam. Dus hangen, wat eten, wat drinken, wat lopen en verder weer hangen ... Eén voordeel: we kunnen hier het restant aan bolivianos terugwisselen.
Koning Aap
Home Reizen van Jan en Carla