Home Reizen van Jan en Carla

Zuid-Italië en Sicilië



tussen Vesuvius en Etna

 7 – 20 mei 2018


Waarom het zuiden van Italië en Sicilië?
Na een paar jaar met veel medisch gedoe gaan we weer eens proberen een reisje te maken. We hebben zo’n maand of zeven geleden al ‘geoefend’ met onze stedentrip naar Valencia en dat is goed bevallen; dus nu wat langer en ook geen verre reis zoals voorheen, maar blijven we in Europa. Jan heeft het al vaker over Sicilië gehad, ik houd wel van geschiedenis en samen willen we ook nog een beetje mooi weer. Dus zijn we met de keuze voor het zuiden van Italië, inclusief Sicilië, beiden tevreden.

Zuid-Italië:
    • Algemeen:
Het zuiden van Italië is heel anders dan de rest van het land. Dit gebied is armer, ruiger en traditioneler dan het noorden. Er zijn verschillende factoren die het karakter van het zuiden hebben bepaald. Geografisch ligt dit gebied enigszins geïsoleerd en het heeft weinig industrie en afzetmarkten. Het klimaat is hard: de brandende zon in combinatie met de arme grond maakt landbouw bijna onmogelijk. De bevolking is eeuwenlang onderdrukt door het feodale stelsel en vreemde overheersers. En ook de grootschalige emigratie veroorzaakte behoorlijke problemen. Gevolg van dit alles was een sociale en economische achterstand die nog altijd voortduurt. Maar Zuid-Italië heeft ook prachtige kusten en landschappen te bieden en een grote rijkdom aan kunst en cultuur. Ook een aantal typisch Italiaanse heerlijkheden komt uit deze streek: dit is het gebied van de pizza, de limoncello en de mozzarella.
    • Pizza
De ‘pizza margherita’ is een typisch Napolitaanse pizza met als ingrediënten deeg, tomaten, mozzarella, verse basilicum, zout en olijfolie. Samen met de andere twee Napolitaanse pizza's, de ‘pizza marinara’ en de ‘pizza margherita extra’ valt deze onder een keurmerk van de Europese Unie. Hoewel het niet is te bewijzen wanneer en waar de eerste pizza werd gebakken zal elke Napolitaan zeggen dat de pizza in Napels is uitgevonden. Oorspronkelijk was pizza armeluisvoedsel, dat op straat werd gegeten. Aan het eind van de 19e eeuw werd het ook populair in de betere kringen na het bezoek van koning Umberto I en zijn vrouw aan Napels. De koningin wilde graag een lokale specialiteit eten en Raffaele Esposito, die een kleine pizzeria had in het Quartieri Spagnoli in Napels, mocht deze maken. Het verhaal gaat dat hare majesteit bijzonder gecharmeerd was van de pizza, omdat deze de kleuren van de Italiaanse vlag had nl. groen, wit en rood. De koningin heeft Esposito daarom een bedankbrief geschreven. Een kopie van deze brief, gedateerd 11 juni 1889, hangt nu nog steeds aan de muur van pizzeria Brandi. Esposito zou de pizza daarop naar koningin Margherita vernoemd hebben.

De Associazione Vera Pizza Napoletana heeft een uitgebreid protocol opgesteld waar het bereidingsproces van de Napolitaanse pizza’s aan moeten voldoen. Zo moeten ze rond zijn met een maximale doorsnede van vijfendertig centimeter, het deeg moet met de hand gemaakt worden - een deegroller is ten strengste verboden - en verder mag hij niet langer dan een voorgeschreven aantal minuten in een houtoven gebakken worden. Daarnaast is men van mening dat deze pizza’s alleen met producten uit de regio’s Campanië en Lazio bereid mogen worden. Er is zelfs een ‘pizzapolitie’ die de naleving van de regels controleert!
    • Limoncello
Limoncello is een Italiaanse alcoholische drank gemaakt van citroenen, met een alcoholpercentage van tussen de 25 en 30 procent, die meestal zeer koud (4 à 5°C) na de maaltijd als digestief wordt gedronken of ook wel in cocktails wordt gebruikt.

De regio Campanië is de bakermat van deze citroenlikeur. In zowel Sorrento en Capri als in Amalfi claimt men de limoncello te hebben uitgevonden. Men zegt dat vooraanstaande families in Sorrento de citroenlikeur begin 20ste eeuw al aan hun gasten schonken. En in Amalfi houdt men vol dat limoncello al veel langer bestaat, want volgens de overlevering gebruikten vissers het als versterkertje tegen de ochtendkou. Hoe dan ook: in 1988 werd deze citroenlikeur officieel geregistreerd onder de naam Limoncello. Inmiddels wordt dit drankje overal in Italië nagemaakt, maar alleen limoncello die met citroenen uit de omgeving van Sorrento wordt gemaakt mag de naam ‘Liquore di Limone di Sorrento I.G.P.’ dragen. De aanduiding IGP (Indicazione geografica protetta) garandeert dat er Sorrentocitroenen zijn gebruikt. De allerlekkerste citroenen groeien namelijk rond de kustdorpjes Amalfi en Sorrento. Ze worden verbouwd in grote boomgaarden, waar pergola’s van kastanjehout zorgen voor beschutting tegen de felle Zuid-Italiaanse zon. De citroenbomen hebben voldoende schaduw en vochtigheid nodig om vanaf het voorjaar gigantische citroenen te kunnen geven, die soms zo groot als flinke grapefruits zijn en een dikke, bobbelige schil hebben. Limoncello bestaat uit slechts vier ingrediënten: water, alcohol, suiker en citroen. Het vruchtvlees wordt niet gebruikt, alleen de schil geeft de smaak, kleur en stroperigheid aan Limoncello. Na de oogst worden de citroenen eerst stevig schoongeboend. Bij het schillen moet alleen het gele stuk van de schil worden afgesneden; het witte laagje eronder geeft een bittere smaak. De schillen gaan in een badje van alcohol (95%) en geven hun citroensmaak en citrusaroma af. Hoe lang de schilletjes in de alcohol blijven is het geheim van de maker. Langzaam kleurt de alcohol groengeel maar de schilletjes worden wit. Dat is het teken dat de limoncello bijna klaar is. Vervolgens wordt er suikerwater aan toegevoegd, waardoor het alcoholpercentage een stuk lager en de smaak een stuk zoeter wordt. En zie daar: il vero limoncello!
    • Mozzarella
Mozzarella is een van de andere wereldberoemde producten van Italië en wordt uitsluitend in Campanië, het zuiden van Lazio en in een deel van Apulië geproduceerd. In 1993 werd de benaming ‘Mozzarella di bufala campana’ wettelijk erkend en van een DOP-predikaat voorzien. Mozzarella is een verzamelnaam voor twee soorten verse kaas. De oorspronkelijke mozzarella is de ‘mozzarella di bufala’ vervaardigd uit de melk van zwarte waterbuffels. Later is men ook mozzarella uit koemelk gaan vervaardigen. Beide worden volgens dezelfde principes gemaakt, maar hebben een heel eigen smaak en structuur: de mozzarella di bufala is porseleinwit, net als de buffelmelk, terwijl de koemelkmozzarella een licht gelige kleur heeft. De mozzarella di bufala wordt als een delicatesse beschouwd en is dan ook duurder dan de koemelkmozzarella. De benaming mozzarella is afgeleid van het woord mozzare, snijden: de kaasmassa wordt namelijk in gelijke vuistdikke blokken gescheurd/gesneden tijdens het productieproces, dat grotendeels handmatig verloopt. Verse mozzarella schijnt zo’n acht tot tien uur na productie op zijn best te zijn en moet zeker binnen een tot twee dagen worden gegeten. Daarom is hij buiten Italië nauwelijks verkrijgbaar omdat hij zo kort houdbaar is en moeilijk te transporteren. Vandaar dat de mozzarella die je in Nederland koopt zo smakeloos is. Dit is dus niet de enige echte!

Sicilië:
Sicilië is het grootste eiland van de Middellandse Zee en is net iets kleiner dan België. Het wordt door de Straat van Messina gescheiden van de punt van de Italiaanse laars. De officiële Italiaanse naam is Sicilia. De Oud-Griekse naam Trinakria betekent ‘eiland met de drie punten’. Het eiland heeft ruige kust- en heuvellandschappen, leuke berg-en vissersdorpjes en historische steden. Naast het Italiaans wordt er ook Siciliaans gesproken, dat nauw verwant is aan het dialect van Calabrië en als een afzonderlijke taal wordt beschouwd. Door de centrale ligging in de Middellandse Zee is het eiland in handen geweest van verschillende heersers, zoals Grieken, Romeinen, Byzantijnen, Arabieren, Normandiërs en Spanjaarden en zo nog wat lieden. Elk van hen liet sporen achter en had invloed op de cultuur. Het eiland is tevens berucht door de Siciliaanse maffia.
    • Vlag van Sicilië
De vlag van Sicilië heeft zijn oorsprong in een volksopstand tegen de Franse overheersers in 1282 die zich over het hele eiland verbreidde. Daarbij was de triskelion of trinacria (resp. Grieks en Romeins) het symbool. Deze voorstelling van een rad met drie benen was al sinds de oudheid bekend. Men legt de betekenis van de huidige vlag als volgt uit: de vorm van de trinacria symboliseert de driehoekige vorm van het eiland, maar staat ook voor onverzettelijkheid en vrijheidszin: hoe de figuur ook gedraaid wordt, zij zal nooit knielen. De korenaren staan voor de vruchtbaarheid van Sicilië De kleuren geel en rood zijn de kleuren van respectievelijk Palermo en Corleone, de eerste twee steden die zich in 1282 tegen Frankrijk verzetten. Sedert januari 2000 is de geel/rode vlag met de trinacria de officiële vlag van Sicilië. Als souvenir is de trinacria in allerlei varianten erg geliefd.

    

• Maffia
Het woord maffia (Italiaans: mafia, met één f) verwijst mogelijk naar de Arabische overheersers die ooit over Palermo regeerden; het woord mafia zou afstammen van het Arabische ‘Mu Afir’, wat moed betekent. Andere bronnen stellen dat mafia een afkorting is van ‘Morte Alla Francia Italia Anela’ (Dood aan Frankrijk is het verlangen van Italië). Sicilië werd namelijk vroeger bezet door de Normandiërs (Fransen). De Sicilianen zelf claimen dat de maffiosi boeren waren, die in de 19de eeuw naar het noorden trokken om aldaar te vechten voor de onafhankelijkheid van Zuid-Italië. Zelf gebruiken de leden nooit de term mafia, maar hebben ze het over Cosa Nostra (onze zaak) of Uomini d'onore (mannen van eer). Het fenomeen van de maffia is nog steeds aanwezig in de Siciliaanse maatschappij, al merk je er als toerist niets of erg weinig van. In Palermo zie je echter wel agenten met machinegeweren, die grote bankgebouwen observeren. Ook zie je daar op bepaalde winkels de sticker ‘Addio Pizzo’ (= Tot ziens, beschermingsgeld). Deze sticker betekent dat de winkel in kwestie geen protectiegeld betaalt aan de maffia. De winkels/horeca die de sticker niet voeren betalen vermoedelijk nog steeds deze bijdrage. Giovanni Falcone (1939-1992) was een Italiaanse onderzoeksrechter die vooral bekend geworden is als strijder tegen de Siciliaanse maffia. Hij bracht het proces op gang, waarbij lange gevangenisstraffen werden uitgesproken tegen 342 maffiosi en hun belangrijkste leiders. Dit kostte hem echter het leven. In mei 1992 werd door de Cosa Nostra springstof aangebracht onder de snelweg naar het vliegveld en, toen Falcone daar reed, tot ontploffing gebracht. Falcone wordt op Sicilië als een grote held beschouwd.

Verslag van de reis:
    • Reisroute:
Amsterdam – Napels – Minori (Amalfikust) – Trecchina – Tropea – Palermo – Selinunte – Piazza Armerina (San Michele de Geranzia) – Taormina (Letojanni) – Amsterdam.

Zo. 6 mei: Ruurlo – Weesp - Badhoevedorp
We hebben besloten om vooral heel ontspannen op vakantie te gaan. Dus hebben we een kamer gereserveerd in het Ibishotel, zodat we de volgende dag zonder stress op de luchthaven aankomen. Maar voor we naar het hotel rijden maken we een ommetje via Weesp om langs Stef te gaan. Het is prachtig weer en aan het eind van de middag lopen we naar het oude centrum van Weesp om op een terras aan het water wat te drinken en te eten. Leuk om al die pleziervaartuigen langs te zien varen. Als dessert nemen we verderop een heerlijk ijsje en lopen langs een andere weg langs het water weer terug. We rijden meteen door naar het Ibis-budgethotel. Het is kleiner dan het gewone Ibishotel en basic, maar voldoende voor één nacht.

Dag 1, ma. 7 mei: Amsterdam – Napels
Goed geslapen. Wat een luxe toch: je stapt bij het hotel in de bus en tien minuten later sta je op Schiphol! En dan, het is werkelijk ongelooflijk, geen rij bij de incheckbalie, noch bij de security. We hebben dit wel eens anders meegemaakt. We ontbijten op ons gemak, kopen een paar puzzelboekjes en hebben dan nog alle tijd om deze in te wijden. Vertrek met een kleine vertraging en om 14.50 uur landen we op het vliegveld van Napels, waar het zwaarbewolkt is.

Napels (Italiaans: Napoli) is een havenstad, de derde stad van Italië en de hoofdstad van de regio Campania. De stad ligt aan de Golf van Napels. Vanaf de stad kan je over het water de vulkaan Vesuvius zien. De historische stad is gesticht door Griekse kolonisten rond de achtste eeuw v.C. Daarom werd de stad Néa Pólis (nieuwe stad) genoemd. Napels is ook één van de armste steden van Zuid-Europa. Bovendien stad van de Gomorra (Napolitaanse maffia) en van de vuilniscrisis: er is geen plek in Italië die zo negatief bekend staat als deze. Allemaal waar, maar Napels heeft ook een geschiedenis van 27 eeuwen met een oud centrum en veel cultureel erfgoed.

Bij de bagageband komt een zeer enthousiaste reisleidster, Fernande, ons al begroeten. Het is hooguit 20 minuten rijden naar het hotel, dat een keer languit vallen van het station ligt en dus ook vlakbij de metro. Het hotel is een ouderwets aangekleed geval, maar ook een beetje somber. Aan het eind van de middag gaan we de stad al vast wat verkennen en rijden met de metro richting kust. Vlakbij de haven ligt Castel Nuova, een groot kasteel dat werd gebouwd aan het eind van de 13e eeuw. Het heeft 3 ronde, donkere torens aan de voorkant. Het mooiste is de triomboog die twee torens verbindt. Het reliëf herinnert aan de triomfantelijke intocht in Napels van Alphons V van Aragon in 1443. Het is nu een museum, maar wij bekijken alleen de buitenkant.

Op een steenworp afstand ligt de Galleria Umberto (1890), een indrukwekkende overdekte kruisvormige passage met luxe winkels. Het dak is 57 meter hoog met in het midden een koepel. De vloeren zijn van ingelegd marmer en in het midden is er de dierenriem van mozaïek. Erg luxueus allemaal.

Even verderop ligt Piazza del Plebiscito. Ooit was dit het hart van de stad. Van de 13e tot 19e eeuw was Napels de hoofdstad van een van de belangrijkste koninkrijken van Italië en dat is hier te zien. Het is dan ook het grootste plein van Napels en het heeft een brede boog van neoklassieke zuilen. Het Palazzo was de residentie van Napolitaanse koningen. De acht beelden langs de gevel vertegenwoordigen de hoofden van de verschillende dynastieën die regeerden over Napels. Verder op dit plein o.a. een kerk, waarvoor het Romeinse Pantheon als voorbeeld heeft gediend en nog enkele andere overheidsgebouwen.

We lopen verder door de Via Toledo en enkele zijstraten, o.a. een paar waar uitsluitend kerstspullen verkocht worden, het hele jaar door! Het is jammer dat het regenac htig is en we de paraplu’s nodig hebben. We zien ergens een lange rij mensen staan wachten om bij een bekende pizzeria naar binnen te kunnen. Zelf eten we de eerste avond uiteraard ook de beroemde Napolitaanse pizza, maar gaan daar zeker niet voor in de rij staan en al helemaal niet als het regent! Tot slot nemen we de metro terug naar het hotel. Over die metro valt ook nog wel wat te melden. Een aantal ondergrondse metrostations is namelijk sinds kort voorzien van bijzondere kunstwerken. Onder leiding van de voormalig directeur van de Biënnale van Venetië, zijn in totaal 14 stations van het metronetwerk versierd met werken van tientallen kunstenaars en architecten. Bedoeling was het openbare vervoer in het stedelijke gebied aantrekkelijker te maken en dat is aardig gelukt. Misschien wel het mooiste station van allemaal is het Toledo metrostation, dat in september 2012 werd geopend. Het is ontworpen rond het thema water en licht. De vloeren en muren bestaan uit mozaïeken van verschillende blauwtinten en moeten je het gevoel geven dat je onder water bent, m.n. als je onderaan de roltrap staat.

Dag 2, di. 8 mei: Napels - Pompeii - Minori (aan de Amalfikust)
Na het ontbijt gaan we met de metro naar M-station Dante, waar in de buurt mijn rondwandeling door Spaccanapoli zou moeten starten. Spaccanapoli is zowel de naam van het oude centrum (de plek van het Griekse Neapolis) als van de straat die dit deel van de stad in tweeën deelt. Spaccare=splijten en napoli=Napels. Deze lange straat die van oost naar west door de oude stad loopt, is het hart van de oudste wijk. We beginnen bij Piazza del Gesu Nuovo, genoemd naar de Chiesa (=kerk) di Gesu Nuovo. Het Mariabeeld uit de 18e eeuw stond eerst in de kerk, maar werd later op een 40 m hoge zuil buiten gezet. De kerk oogt aan de buitenkant niet als een kerk. In de 15e eeuw was het een paleis van een rijke familie. De façade van het gebouw is apart: met puntige grijze stenen en als je beter kijkt zie je bijzondere merktekens. Het zouden letters uit het Armeense alfabet zijn, de taal die werd gesproken ten tijde van Jezus Christus. Elke inscriptie zou overeenkomen met een muzieknoot en volgens deskundigen vormen ze samen de geheime partituur van een 45 minuten durend concert, dat de ontdekkers de naam Enigma gaven. Een bijzonder verhaal!

    

Aan de overkant van deze kerk is nog een kerk; niet erg verrassend want je struikelt hier over de kerken. Het is de Santa Chiara uit de 14e eeuw. Deze kerk heeft een heel andere uitstraling dan de vorige; overigens erg mooi. Het zal er zeker mee te maken hebben dat deze kerk in WO-II is gebombardeerd. Hij is strak met hier en daar oude (barok)elementen. Bij deze kerk hoort een klooster met een bijzondere kloostertuin: Cliostro Maiolicato. Koningin Maria Amalia van Saksen-Bourbon liet in de 18e eeuw van de kruisgang een schitterende tuin maken. De binnentuin wordt omringd door een zuilengang. Van de 72 achthoekige zuilen werden er 64 bekleed met majolicategels in geel, groen en blauw. De betegelde banken hebben verschillende taferelen. Enkele tonen het alledaagse leven buiten het klooster, waardoor de nonnen toch met een been in de buitenwereld zaten. Het is heel bijzonder al die met tegels beklede zuilen. Langs de wanden van de omgang allemaal fresco’s, ook erg mooi.

    

Via het het kleine museum stappen we naar buiten. Het regent weer en dat zal de rest van de dag zo blijven. We besluiten dan eerst maar koffie te drinken met een ‘sfogliatella’ erbij. Dit is een typische dolce uit Napels. Het bestaat uit flinterdunne laagjes bladerdeeg, gevuld met gezoete ricotta en gedroogde vruchtjes. Erg lekker, maar ook machtig. Dat is dan weer een probleem minder wat betreft de lunch!

Vervolgens lopen we naar het Piazza San Domenico. Op het plein staat een pestzuil met het beeld van H. Dominicus, die na de pestepidemie halverwege de 17e eeuw werd opgericht. Hier zijn vaak bedelaars, want St. Dominicus had medelijden met de armen. De straten met kerstspullen slaan we over, want die hebben we gisteren al gezien. Halverwege de Via San Biagio deil Librai, een van de twee lange zeer oude straten die dwars door de oude stad loopt, ligt een piepklein pleintje: Piazzetta del Nilo. Hier staat een beeldengroep, waarvan men vroeger dacht dat de sfinxachtige figuur het beeld van ‘Moeder Napels’ was. Nu weet men dat het de Nijlgod is, die in de oudheid werd achtergelaten door handelaren uit Alexandrie.

We lopen verder door de Via dei Tribunali, de oudste straat van Napels. Al in de Griekse en Romeinse tijd was dit de hoofdweg van de stad. Nu is het een smalle straat met veel monumenten, waaronder een tiental kerken. Maar ook veel pizzeria’s en andere kleine zelfstandigen. Aan het eind van de straat ligt Castel Capuano, de voormalige verblijfplaats van de prinsen van het Huis van Anjou, met een indrukwekkende toegangspoort. En dan gebeurt er iets waarvan ik nog steeds niet snap hoe het heeft kunnen gebeuren: we missen de dom van Napels!!! On-ge-loof-lijk, maar waar!! Verder naar de Piazza San Gaetano met de kerk San Paulo Maggiore. Dit is een belangrijke historische plek, want hier lag in de oudheid het forum van Napels. Een Romeinse tempel werd een christelijke kerk. Na een aardbeving werd de kerk in barokstijl herbouwd, waarbij twee zuilen van de tempel werden opgenomen in de gevel.

Onze wandeling eindigt bij het Piazza Bellini, klein maar ook één van de drukst bezochte en gezelligste pleinen van het oude centrum met veel restaurantjes en deels overgroeid door klimop. Halverwege de vorige eeuw groef men hier de restanten op van een oude Griekse muur. We nemen een drankje en zoeken dan met enige haast de metro weer op, richting hotel. Met in mijn hoofd het liedje ‘Buona sera senorina, buona sera, its time to say goodby to Napoli…!’ vertrekken we vroeg in de middag richting het zuiden. Goethe zou ooit gezegd hebben “Eerst Napels zien en dan sterven”. Maar dat vinden wij nogal overdreven. Onderweg bezoeken we, uiteraard, de opgravingen van Pompeii.

Pompeii. De eerste overblijfselen van Pompeii werden in de 16e eeuw ontdekt, maar de echte archeologische opgravingen startten pas in de 18e eeuw. Jaarlijks trekt Pompeii miljoenen bezoekers. Pompeii laat duidelijk de immense kracht van de Vesuvius vulkaan zien. De stad werd in 79 n.C. bedolven onder een laag lava en as waardoor het nu één van de best bewaarde Romeinse steden ter wereld is Sinds de grote uitbarsting in 79 n.C. is de Vesuvius nog 30 keer uitgebarsten. De laatste uitbarsting dateert van 1944.

We gaan Pompeii in de regen bekijken onder leiding van een professionele gids. We krijgen een ‘oortje’ en dat werkt erg prettig. De gids is een Nederlandse, die een grote gelijkenis vertoont met de actrice Hetty Blok. Ze kan smeuiig vertellen en brengt op een zeer aangename en humoristische manier de geschiedenis tot leven. Het is allemaal zeer indrukwekkend.

Pompeii was al jaren een bondgenoot van Rome maar werd in 80 v.C. bij het Romeinse Rijk ingelijfd, waarna het een geliefde verblijfplaats voor rijke Romeinse families werd. Net voor de uitbarsting van de Vesuvius (79 n.C.) was Pompeii een welvarende stad met ca. 25.000 inwoners. Het had een haven en kende een levendige handel en nijverheid, wat nu nog goed te zien is. . De omvangrijke ruïnes geven een goed beeld van wat ooit een Romeinse stad in het keizerrijk was.


    

Aan het eind van de middag rijden we naar Minori, aan de Amalfikust. De Amalfikust ligt ten zuiden van de Golf van Napels en wordt door zijn natuurschoon en culturele geschiedenis beschouwd als één van de mooiste kusten ter wereld. Er loopt een smalle, kronkelende autoweg langs de kust, met adembenemende vergezichten. Het weer is erg slecht. De Vesuvius blijft absoluut onzichtbaar en ook alle beloofde vergezichten zijn in wolken gehuld. Jammer.

Dag 3, wo. 9 mei: Minori – Amalfi - Ravello
Minori. Is een redelijk rustig dorpje aan de Amalfikust. Het was de eerste bewoonde plaats aan de Amalfikust en heeft een historisch centrum: er zijn diverse oude kerken, een oude Romaanse villa uit de 1ste eeuw en een Byzantijnse toren. Tegenwoordig staat Minori vooral bekend om al zijn heerlijke lekkernijen. Jaarlijks komen er veel toeristen naar het stadje om van dit lekkers te kunnen genieten. Deze plek heeft dan ook de bijnaam La Città del Gusto (=de stad van de smaak).
Prima kamer, prima geslapen. Om half negen lopen we het hotel uit richting zee, want we gaan met de boot naar Amalfi, samen met reisgenote Joke. Het is zowaar zonnig met een aangename temperatuur. Het is slechts tien minuten varen en voor mij had het wel wat langer mogen duren want zo vanaf zee is de Amalfikust prachtig, ondanks het feit dat de bergen nog enigszins in nevels verborgen zijn.

Amalfi. De Amalfikust is vernoemd naar het historische stadje Amalfi, het culturele en historische hart van de regio en een van de populairste toeristische plaatsen aan deze kust. In de 11e en 12e eeuw toen de stad de handel in het westelijk Middellandse Zeegebied beheerste woonden er in de stad en omgeving wel 50.000 mensen. Nu nog maar 5000.

We lopen eerst naar de kathedraal met een indrukwekkende façade. Nog indrukwekkender door de hoge trappen die naar de ingang leiden. Het gebouw dateert van de 9e eeuw en is daarna vaak herbouwd. Een mooie bronzen toegangsdeur (11e eeuw) is afkomstig uit Constantinopel. Binnen vallen de mooie ingelegde marmeren pilaren op.

    

De kloostertuin kunnen we even niet vinden en daarom zoeken we het plaatselijke toeristenbureau op waar ze ons verder helpen. Dan naar het klooster, het museum en de crypte van de kathedraal. Vooral de laatste is schitterend; zeer de moeite waard.

We slenteren wat door het stadje en kopen al vast kaartjes voor de bus straks. Het stikt er van de citroen- en limoncellowinkeltjes, restaurantjes en cafés.

In de afgelopen uren is het plaatsje volgestroomd met toeristen; heel snel weg wezen dus! Maar niet voordat we eerst nog even lekker in het zonnetje een kop koffie drinken. We nemen de bus naar Ravello en deze busrit is een belevenis op zich. Op de weg, die bijna uitsluitend uit haarspeldbochten lijk te bestaan, rijdt de chauffeur al toeterend met een noodgang door de bochten en gehuchten.

Ravello ligt prachtig, het is tegen steile hellingen gebouwd op een berguitloper 350 meter boven de zeespiegel. Het plaatsje heeft in de loop der tijd verscheidene kunstenaars aangetrokken zoals Graham Green, Mirò, Richard Wagner om er een paar te noemen.

Als eerste staat Villa Rufola op ons verlanglijstje. Gebouwd in de 13e eeuw door de familie Rufolo. Boccaccio noemt deze familie in zijn Decamerone en Richard Wagner zocht hier inspiratie voor zijn Parsifal. Er is veel te zien: de oude villa met allerlei bijgebouwen met elementen uit de Arabische, Byzantijne en Siciliaanse architectuur is nog te bewonderen.

Vanaf een toren heb je uitzicht over de mooi aangelegde tuin en vanaf de terrassen weer een schitterend uitzicht over het water.

Hierna zoeken we een terras op om te lunchen. We vinden er een, uit de drukte en met heerlijke broodjes. Van hier is het niet zo ver lopen naar Villa Cimbrone (12e eeuw), ook al zoiets moois. Ook een tuin, maar totaal anders dan Villa Rufolo. Beide staan vol prachtige bloemen en planten. Maar Villa Cimbrone is meer een park met de mooie oude bomen en beelden die daar tussen staan. Bij de ingang is een prachtige kloostergang. Een laan gaat naar het belvedère met marmeren borstbeelden. Van hier heb je een schitterend uitzicht op de Golf van Salerno. Wat een indrukken om te verwerken!

Niet ver van Villa Cimbrone zien we een pad dat naar Minori leidt. Dat komt mooi uit, want we gaan te voet naar Minori terug. Dit zou een wandeling van ca. drie kwartier moeten zijn, maar het wordt het dubbele: anderhalf uur, omdat we worden omgeleid door werkzaamheden onderweg. Van Rivelllo in de bergen naar Minori aan zee is het alleen maar dalen, grotendeels via trappen van ongelijke steenblokken. Naarmate de tocht vordert gaan de knieën meer knikken! Maar de wandeling is prachtig.

    

Onderweg beloven we ons zelf als beloning voor deze inspanning iets lekkers bij de plaatselijke – en zeer bekende – patisserie. Het wordt een ‘baba al limone’ met custard en vanilleijs en daarbij een glaasje limoncello. We zijn niet voor niets in de streek van de citroenen. Rond half zes zijn we terug in het hotel voor een welverdiende siësta.

Dag 4, do. 10 mei: Minori - Paestum – Rivello - Trecchina
Eindbestemming deze dag is Trecchina. Onderweg stoppen we in de ochtend bij een buffelboerderij, want dit is per slot van rekening de streek waar de originele buffelmozzarella wordt gemaakt (zie ook tekst boven over mozzarella). Ze hebben hier vijfhonderd buffels die in stallen staan. Het melken gaat automatisch. De grote zwarte dieren worden als prinsessen behandeld. Afgezien van het voer dat ze krijgen worden ze af en toe nat gespoten en ze kunnen ook een massage krijgen onder gele ronddraaiende borstels. Het is duidelijk te zien dat ze dit wel lekker vinden en af en toe verdringen ze elkaar als er een te lang onder blijft!

En natuurlijk wordt de superverse mozzarella geproefd. Jan noemt het “een smakeloze kauwgomhap”, dus het is wel duidelijk hoe hij erover denkt. Dan rijden we naar Paestum.

Paestum is de klassieke Romeinse naam voor Poseidonia, genoemd naar Poseidon de Griekse god van de zee. Een handelsknooppunt in het door de Grieken in de Oudheid gekoloniseerde gebied. Dit was een van de belangrijkste plaatsen in Magna Graecia. De kolonie was ca. de 7e eeuw v.C. gesticht. De Grieken begonnen zo'n 2500 jaar geleden met de bouw van de tempels van Poseidonia. De stad telde in die tijd ongeveer 10.000 inwoners. Eeuwenlang was het een welvarende stad, maar omdat het stilstaande water zorgde voor een ongezond klimaat raakte de stad in de greep van malaria en raakte in verval. Uiteindelijk maakten de aanvallen van de Saracenen en van de Normandiërs een einde aan Paestum. Als bij toeval werd Paestum in de 18e eeuw herontdekt en is het nu een van de belangrijkste archeologische vindplaatsen.

Eerst naar het archeologisch museum, waar o.a. vazen, sculpturen, delen van tempels en gebruiksvoorwerpen te zien zijn die in Paestum zijn teruggevonden. Amforen die tien jaar gelden werden geopend bleken honing te bevatten die nog steeds heel smakelijk bleek te zijn! Honing was een van de wezenlijke onderdelen van het Romeinse menu naast brood en kaas. Maar het hoogtepunt is La tomba del tufo (de tombe van de duiker). De Griekse schilderkunst was de enige Griekse kunst waarvan niets was overgebleven tot in 1968 deze beschilderde tombe uit het begin van de 5e eeuw v.C. werd ontdekt. De schilderingen, die afgeschermd waren van licht en lucht, zijn vrijwel ongeschonden. De overleden duiker is afgebeeld op zijn doodsbed omringd door zijn vrienden die hem toelachen en drinken. Opvallend: de personen zijn in zijaanzicht afgebeeld zoals bij de oude Egyptenaren. Dat wijst op handelsrelaties die er vroeger tussen Grieken en Egyptenaren bestonden. De duiker neemt een duik in … de eeuwigheid? Hoogst waarschijnlijk is er een verband met de dood. De vijf beschilderde stenen sierden de wanden van de graftombe. De wand met het fresco van de duiker vormde het deksel.

    

Aan de overkant van het museum en de weg ligt het voormalige Paestum, of liever: wat daarvan over is. Eerst zien we de tempel van Athena (ca. 500 v.C.). Van de drie tempels is dit de kleinste (33x15 m). In de vroege middeleeuwen werd de tempel als kerk gebruikt. De laatste bewoners van Paestum hadden toen hun toevlucht genomen tot deze hoog gelegen plek, om te ontsnappen aan de malaria die in de moerassen in de omgeving heerste.

De andere twee tempels liggen een paar honderd meter verderop. Daar tussen zien we o.a. de resten van een amfitheater en het forum, een groot openbaar plein (150x57 m) dat in de Romeinse tijd de Griekse agora verving. Ook de grote basaltplaten, die vroeger de weg vormden, zijn nog duidelijk herkenbaar. Overal zijn nog de omtrekken van gebouwen te zien. Dan komen we bij de tempel van Neptunus (ca. 450 v.C.). Dit is de best bewaarde en indrukwekkendste tempel. De afmetingen komen overeen met de gulden snede (de verhouding tussen breedte en lengte is 2:5). De tempel is geïnspireerd op de tempel van Zeus in Olympia en komt indrukwekkend over. Dat komt niet alleen door de afmetingen (24x60 m) maar ook door de stoere zuilen met cannelures. Ze zijn erg goed bewaard gebleven Je ziet er zes aan de korte zijden en veertien aan de lange zijden. Boven op de zuilen rusten de twee frontons. En tot slot de laatste, de Basilica of tempel van Hera (ca. 550 v.C.). De oudste en grootste tempel was gewijd aan Hera, de vrouw van Zeus en de koningin van de Griekse goden. Zij was in Poseidonia de belangrijkste godin. De blokken zijn zonder enig hulpmiddel tegen elkaar gezet, alleen een paar ijzeren haken houden het gebouw bij elkaar. De Grieken zagen een andere tempel dan wij nu zien: een laag calciumcarbonaat moest de indruk wekken dat de zuilen van marmer waren. De frontons ontbreken en het terracotta dat het dak sierde staat nu in het museum. Zowel bij deze als de vorige tempel mag je hier gewoon doorheen lopen. Hoe bijzonder dat je tussen zuilen loopt waar 2500 jaar geleden Grieken liepen! En dat maakt het zo mogelijk nog indrukwekkender.

We zijn even vol van indrukken. We lunchen in de tuin van een restaurant; heerlijk in de schaduw, erg rustig en lekker eten. Genieten dus. Verder richting Trecchina Maar nog even een korte tussenstop in Rivello, een oud middeleeuws dorpje dat tegen de bergwand geplakt is. Veel trappetjes naar boven. Een Italiaan loopt spontaan mee om ons wat te laten zien en te vertellen.

    

En dan naar het hotel dat buiten Trecchina ligt. We zijn hier alleen om te slapen en daarom eten we in het hotel.

Dag 5, vr. 11 mei: Trecchina - Rossano – Tropea
We starten zo ongeveer in de wolken, maar we zitten dan ook vrij hoog. Niet veel later wordt het toch weer zonnig. We gaan een kijkje nemen bij de Amarellifabriek, net voor het plaatsje Rossano. Een dropjesfabriek is nu niet het eerste wat je verwacht in Italië. Hier maken ze van de wortels van o.a. zoethout allerlei dropjes en aanverwante artikelen. We krijgen een rondleiding, zodat we een idee krijgen van het fabricageproces. Behalve dropjes met allerlei smaken (mint, sinaasappel, anijs en zelfs chocola) maken ze ook produkten als dropijs, droppasta en dropbier! Ik kan me er niets bij voorstellen.

We rijden verder naar Rossano.

Rossano: Op een plateau 300m boven zeespiegel ligt het ‘Ravenna van het zuiden’, zoals Rossano ook wel wordt genoemd. Ondanks de vele aardbevingen in de 19e eeuw is er namelijk nog een groot deel van het oude stadscentrum, dat uit de Byzantijnse Periode en de Middeleeuwen stamt, bewaard gebleven.

Hier gaan we naar het aartsbisschoppelijk paleis, waarin een museum is gevestigd. Dit is bekend vanwege de ‘codex purpureus rossanensis’ of ‘Rossano Evangelie’, een bijzonder handgeschreven Byzantijns evangelieboek, dat in 1879 in Rossano ontdekt werd en er bewaard wordt. Het werd geschreven in de zesde eeuw, na de herovering van het Italiaanse schiereiland door het Byzantijnse rijk. Het boek heeft 188 perkamenten vellen met een roodachtige schijn – vandaar de naam purpureus – en vertelt, in gouden en zilveren letters en geïllustreerd met schitterende miniaturen, het evangelie van Marcus en Mattheüs. Het is een van de oudste nog bestaande geïllustreerde handschriften van het Nieuwe Testament. We kunnen de bladzijden goed bekijken via een beamer en het is ongelooflijk hoe mooi en gedetailleerd de miniaturen gemaakt zijn en hoe goed ze bewaard zijn gebleven!

    

Na de lunch op een terras in de schaduw slenteren we even door het stadje. Maar niet al te lang, want het is behoorlijk klimmen en de vele traptreden van een paar dagen geleden zitten nog in de benen. Dus strijken we neer op een rustig plein op een bank in de schaduw van een hoge boom. Wat later lopen we naar een oude Byzantijnse kapel (10e-11e eeuw) aan de rand van de oude stad en eten nog een ijsje.

Dan verder naar Tropea, waar we tegen 20.00 uur aan komen. Bagage op de kamer en vrijwel direct erna het stadje in om te pinnen en een restaurant te zoeken. We gaan voor de vis: zwaardvis, voor ons onbekend. En die blijkt erg smakelijk te zijn.

Dag 6, za. 12 mei: Tropea
Tropea is een kustplaats aan de Thyrreense Zee waarvan het historische centrum op de top van een heuvel is gebouwd en waar de zandstranden zich uitstrekken langs de Costa degli Dei (=kust van de goden). De stranden van Tropea liggen aan beide zijden van een kaap die de naam Isola di Tropea draagt. Het met steile trappen bereikbare historische centrum bestaat uit een wirwar aan klinkerstraatjes, pleinen, binnenplaatsen en overblijfselen van eeuwenoude wallen.

Het ziet er niet best uit: dreigende wolkenlucht, dus vestjesweer. Gelukkig blijft het droogt en stijgt de temperatuur enigszins. Eerst gaan we op zoek naar het toeristenbureau, want aan de plattegrond van het hotel hebben we niet veel. Gewapend met een betere kaart lopen we naar een uitkijkpunt van waar je een mooi vergezicht hebt over de Thyrreense Zee en het rotsige schiereilandje Santa Maria dell’Isola. Bij helder weer zou je de contouren van de Stromboli moeten kunnen zien, maar met deze bewolking is daar geen sprake van. We zoeken eerst een weg naar beneden (trappen!) om vervolgens weer naar de top van de kaap te klimmen (nog meer trappen!). Hier, hoog op de rots, staat een Byzantijnse kerk: Chiesa di Santa Maria dell’Isola. De beloofde marmeren graftombe, het zwarte kruisbeeld en het beeld van Madonna el Populo (resp. uit de 13e, 15e en 16e eeuw) hebben we jammer genoeg niet kunnen vinden.

We lopen vervolgens door de kloostertuin met mooi uitzicht op de stad en kust, nemen in omgekeerde volgorde weer een heleboel treden en vinden dan dat we wel een kop koffie verdiend hebben. De kathedraal met een lange moeilijke naam, waarvan de façade en zijgevel nog uit de 11e eeuw stammen, vinden we van binnen niet erg bijzonder. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we alleen achterin gebleven zijn, want de kerk stroomt vol vanwege een societyhuwelijk. Dames fraai in het lang, kerk van voor tot achter versierd met witte rozen en witte pioenen en de bruid aan de arm van pa. Lunchtime! Dat doen we met pizza en witte wijn aan een piepklein pleintje buiten.

En dan terug naar het hotel om de voeten even rust te gunnen. Inmiddels schijnt de zon, maar het is nog steeds niet erg warm. We gaan het historische centrum verder verkennen: een wirwar van bochtige steegjes, waar auto’s vrijwel niet doorheen kunnen maar er toch doorheen gaan en in elk hoekje wel een mini eetgelegenheid.

We lopen naar een kleine tunnel in de rotsen aan het strand en dan weer naar boven, naar de stad.

Daar verwennen onszelf met een ‘tartufo’: de vorm en grootte van een moorkop van chocolade- en notenijs en in de kern zachte chocola. Mmmmm …! Erbij een biertje c.q. crodino en zittend onder een parasol … we houden het hier wel even uit! Na nog wat dwalen lopen we weer richting hotel om op ons balkon bij te komen van de vermoeienissen.

Sicilië:
Dag 7, zo. 13 mei: Tropea – Reggio Calabria – veerboot - Cefalù – Palermo
Vandaag maken we de oversteek naar Sicilië. Maar eerst gaan we naar Reggio Calabria om de ‘Bronzen van Riace’ te bewonderen. Ze zijn erg mooi en staan in een prachtig museum. De Bronzen van Riace zijn twee levensgrote bronzen beelden van Griekse krijgers. Een sportduiker vond ze in 1972 bij het plaatsje Riace (Calabrië). Na de vondst werden de beelden eerst schoongemaakt en geconserveerd en daarna volgde een expositiereis door Italië. De bewoners van Calabrië eisten dat ze weer terugkeerden naar het gebied waar ze gevonden waren. En zo kregen ze in 1981 een definitieve plaats in de archeologische afdeling van het Nationaal Museum van Reggio Calabria. Omdat dit deel van Italië zeer gevoelig is voor aardbevingen zijn de beelden opgesteld op een aardbevingsbestendige manier. De beelden dateren uit ca. 450 v.C. Vermoedelijk waren ze door Romeinen uit Griekenland gehaald, maar leed het schip dat ze vervoerde schipbreuk. Het is echter ook mogelijk dat ze in het gebied zelf (in de Oudheid bekend als Magna Graecia, ofwel: Groot-Griekenland) gemaakt zijn. De ogen van de beelden zijn ingelegd met glas en been, terwijl de tanden van de krijgers uit zilver zijn vervaardigd, de lippen en de tepels zijn gemaakt uit koper. Aanvankelijk hielden ze speren en schilden vast. De ene krijger droeg daarbij een helm op zijn hoofd, en de ander zou misschien een krans gedragen hebben.

    

Na deze bezichtiging halen we een ijsje bij een (als ik het geloven moet) hele beroemde ijsmaker. En het was inderdaad heerlijk ijs. Opvallend is dat de gebouwen hier in Reggio Calabria een grote rijkdom uitstralen en in tegenstelling tot Napels goed onderhouden zijn. We flaneren samen, net als de Italianen, een tijdje over de boulevard. Het is er gezellig druk met gezinnen, want het is moederdag. We rijden verder naar het plaatsje Villa San Giovanni waar we met de veerboot in een klein half uur de Straat van Messina oversteken naar de gelijknamige havenstad op Sicilië.

Aangezien we nog moeten lunchen nemen we aan boord een typisch Siciliaanse snack: arancina of anrancine. Dit zijn gefrituurde risottoballen die hun naam danken aan het feit dat ze ongeveer net zo groot zijn als een sinaasappel. Soms zijn deze arancini gevuld met ragout, soms alleen met mozzarella, soms met erwtjes, ham en bechamelsaus en soms bevatten ze andere combinaties van ingrediënten. Het vult goed en is smakelijk.

Eerste indruk van Sicilië: bergachtig. De kustweg bestaat naar ons gevoel voor de helft uit tunnels, die erg slecht onderhouden zijn en nauwelijks verlicht. Een stop in Cefalù. Een schattig stadje, maar zó toeristisch. En daar houden wij helemaal niet van!

Cefalù werd ooit bewoond door Grieken. De naam Cefalù komt van het Grieks en betekent ‘hoofd’. Dit slaat op een rots met de vorm van een hoed die de stad domineert. Aan de voet van La Rocca ligt de authentieke kern van Cefalù. Dit is een gezellige wijk met smalle straatjes. De stad is beroemd om de Normandische kathedraal (12e eeuw) met byzantijns mozaïek.

Door het drukste straatje van Cefalù, de Via Vittorio Emanuelle met veel winkels en restaurants, lopen we naar het strand. We zien daar de oude Porta Pescara, waar vroeger de vissers de oude stad binnen kwamen. Nog steeds liggen er vissersbootjes op het strand.

En natuurlijk lopen we even de kathedraal binnen met de mozaïeken. Men begon met de bouw van de kathedraal in 1131 in opdracht van Rogier II omdat hij veilig was aangekomen na een storm. Het sobere gebouw, dat aan de buitenkant leek op een vesting, moest tonen hoe machtig Rogier was als nieuwe koning van Sicilië. Tot slot wil ik ook nog even de middeleeuwse wasplaats zien. Dus terug naar de Via Vittorio Emanuelle. Deze straat loopt langs het strand en wordt van de baai afgescheiden door een rij middeleeuwse huizen. Onder een van deze huizen ligt het beroemde Lavatoio, de wasplaats die al werd beschreven door Boccaccio en waarin tot enkele tientallen jaren geleden vrouwen de was deden. De wasplaats is gebouwd op een natuurlijke bron. Bijzonder om te zien.

Niet veel later arriveren we in Palermo. Helaas, dit keer geen gezellig familiehotel nabij het stadscentrum, maar een groot onpersoonlijk kolos ver van de bezienswaardigheden. Jammer. Pluspuntje: de bus naar het centrum stopt er vlakbij. We eten in het hotel, want we hebben geen puf meer om nog naar de stad te gaan om een restaurant te zoeken. Bovendien is het moederdag, dus overal vol!

Dag 8, ma. 14 mei: Palermo, Monreale
Voordat we naar Monreale gaan proberen we nog even langs de botanische tuin te gaan. Zo ver komen we echter niet, maar wandelen wel door de parktuin van Villa Guillia, erg verwaarloosd. In de loop van de ochtend rijden we naar Monreale om de kathedraal te gaan bezichtigen.

Monreale ligt ongeveer acht km vanaf Palermo op een berghelling. De stad is bekend vanwege haar 12de-eeuwse domkerk, hèt hoogtepunt van de Arabisch-Normandische bouwkunst op Sicilië.

De kerk werd in 1172 gebouwd in opdracht van Willem II van Sicilië. Hij wilde de Capella Palatina in Palermo overtreffen, die zijn grootvader Rogier II had laten bouwen. En dat is aardig gelukt. Het resultaat was een mix van westerse en oosterse invloeden, waarbij niet op geld werd gekeken. De kerk werd in slechts tien jaar gebouwd. terwijl andere kathedralen een veelvoud hiervan nodig hadden voor de bouw. Voordat we de kerk binnen gaan zien we de bronzen deuren met 42 rijk bewerkte bijbelse scenes. De deuren zijn ontworpen door Bonnano Pisan, ontwerper van de toren van Pisa.

Maar als we dan de kerk binnen gaan zijn we sprakeloos: overal waar je kijkt schitterende mozaïeken. Ze bedekken zo ongeveer de hele kerk. De totale oppervlakte van de mozaïeken bedraagt ruim 6000 m2 en alleen hierin al werd meer dan 2200 kg zuiver goud verwerkt; het zijn dan ook de weelderigste en best bewaarde Byzantijnse mozaïeken in Italië.

Er worden ongeveer 130 taferelen uit het oude en nieuwe testament voorgesteld. De opdrachtgever laat zich ook in mozaïek vereeuwigen: hij laat zich door Christus tot koning kronen. Hoe gek op jezelf kan je zijn?

    

Opvallend is de 7 x 13 meter metende Chritus Pantocrator.

Naast deze overweldigende mozaïeken zijn er nog het houten plafond, de prachtige vloerdelen, de zijkapellen, de koningssarcofagen en de vele arabische details. Je weet werkelijk niet waar je kijken moet. We hebben in ons leven al veel kerken gezien, maar deze slaat alles. Het is werkelijk fabelachtig mooi! Met een hoofd vol indrukken zoeken we een gelegenheid op om iets simpels te eten en daarna lopen we nog wat door Monreale, waarbij we ook de achterkant van de kathedraal zien. Totaal anders dan de voorkant en je zou niet zeggen dat beide gevels van een en dezelfde kerk zijn. De ene kant is in Normandische stijl en de andere is heel sterk beïnvloed door de Arabieren. Wat een plaatje! Alleen jammer dat er geen zon is, wel een frisse wind en het is hooguit 18°.

    

Terug naar Palermo, waar we nog tijd hebben om het Palazzo dei Normanni, dat ook wel bekend staat als Palazzo Reale, te bezichtigen. De Romeinen, de Arabieren, de Normandiërs… ze hebben allemaal hun sporen op Sicilië – en dus ook in Palermo – achtergelaten. Dat is misschien wel het best te zien in het Palazzo dei Normanni, dat in de 9e eeuw door de Arabieren is gebouwd op de resten van een Romeins fort.

Er is security, zoals op vliegvelden: tassen door de scanner, zakmes afgeven. Het heeft er waarschijnlijk mee te maken dat in dit gebouw ook het Siciliaanse parlement samenkomt. In het gebouw is een tijdelijke expositie van Vlaamse renaissance-schilders; heel mooi. Het paleis met de koninklijke vertrekken straalt een grote rijkdom uit.

    

Maar het klapstuk is toch wel de ‘huiskapel’, de Capella Palatina. Bijna zo mooi als de kerk in Monreale, maar een stuk kleiner. Ook hier veel prachtige mozaïeken.

Rond etenstijd (de Nederlandse, voor de duidelijkheid) zijn we, verzadigd van alle indrukken, weer terug bij het hotel. Even een borreltje en dan op de kamer nagenieten. Aangezien we een eind van het centrum af zitten en we eigenlijk geen energie meer hebben om weer weg te gaan besluiten we nogmaals in het hotel te eten. Dat gaat niet zonder slag of stoot. We worden naar het restaurant op de bovenste etage verwezen. Maar daar zit niemand en we hebben daar dan ook absoluut geen zin in. Maar het restaurant beneden is bedoeld voor groepen en dus worden we weer naar boven gestuurd. Uitgelegd waarom we daar niet naar toe willen. Uiteindelijk, als we genoegen nemen met het dagmenu, mogen we bij uitzondering het diner beneden gebruiken. Prima gegeten!

Dag 9, di. 15 mei: Palermo
Palermo is de hoofdstad van Sicilië. De geschienis gaat terug tot de Feniciërs. Vanaf de 9e eeuw, onder de Arabieren en Normandiërs bloeide de plaats op tot een van de belangrijkste steden in het Middellandse-Zeegebied. Ze hebben allemaal hun sporen in de stad nagelaten. In de 20e eeuw verwierf Palermo de reputatie van een corrupte stad en broedplaats van de maffia.Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Palermo het zwaar te verduren gehad en de gevolgen hiervan zijn nog altijd zichtbaar.
De zon schijnt als we wakker worden. Maar schijn bedriegt, want niet veel later trekt het dicht en is het weer vestjesweer. We stappen op de bus richting station, waar we moeten overstappen op een andere bus. We vragen een man welke bus we moeten nemen. Hij moet naar dezelfde halte als wij en of we hem maar willen volgen! We stappen uit waar we gisteren geëindigd zijn, namelijk bij Palazza dei Normanni. Aan de andere kant van het paleis is een mooie poort: de Porta Nuova (Nieuwe Poort). Dit is een stadspoort die gebouwd is over de Corso Vittorio Emanuele, een van de hoofdstraten van het historische centrum die helemaal tot aan de zee loopt. De Porta Nuova werd gebouwd in opdracht van de Spaanse onderkoning in Palermo ter ere van het bezoek van keizer Karel V aan de stad in 1535. Dat is nog eens wat anders dan een banket bij een staatsbezoek zoals tegenwoordig.

    

Aan de overkant van de Corso Vittorio Emanuele ligt de kathedraal (12e eeuw), die is gebouwd op een moorse fundering. Ze hebben er 200 jaar over gedaan om de kerk te bouwen. Het oorspronkelijke gebouw kreeg in de 13e-14e eeuw een gotisch aanzien. In de 19e eeuw werd de kerk in neoklassieke stijl gerenoveerd. Na Monreale is er geen mooiere kerk meer te vinden, maar de buitenkant van deze kathedraal is schitterend!

Dan gaan we op zoek naar de Ballarò-markt. De naam is een afgeleide van het woord Bahlara, een dorpje in de buurt van Monreale, waar veel van de Arabische marktlieden vandaan komen. Uiteraard veel groenten en heerlijk fruit. Spotgoedkoop in onze ogen. Maar ja, wat moet je in een hotel met een emmer aarbeien of abrikozen? En verder veel kruiden en natuurlijk vis, vooral heel veel tonijn. Ook veel tentjes met ‘cibo de strada’ (=streetfood), want Sicilianen eten veel op straat. Zo kan je arancine krijgen; we proefden ze al op de boot. Of wat te denken van panelle (gefrituurde kikkererwtenkoekjes)? En ook lekkernijen waar wij Nederlanders meestal wat minder van gecharmeerd zijn, zoals milza (milt), babaluci (slakjes), quarume (in bouillon gekookte ingewanden van kalfjes), polpi bolliti (gekookte inktvis) en cozze crude (rauwe mosselen). De waren op de markt worden aangeprezen op volume scheepstoeter. Ik wist niet dat een mens zoveel geluid kan voortbrengen!

We gaan weer terug naar de Corso Vittorio Emanuele en komen langs de San Guiseppe dei Teatini, een uitgesproken barokke kerk. Mooi in zijn soort, maar barok is niet onze meest favoriete stijl. De kruising naast de kerk, genaamd Piazza Vigilena, is meer bekend onder de naam Quattro Canti. Het plein is niet heel groot, maar wel mooi. Het verdeelde Palermo vroeger in vier verschillende wijken, die tot in de 17e eeuw elk een eigen beschermheilige hadden. Het plein bestaat uit vier gevels met elk een fontein en beelden van de beschermheiligen, van de Spaanse koningen en van de vier seizoenen.

Om de hoek heb je Piazza Pretoria met de grote gelijknamige fontein. Deze heeft een aparte geschiedenis: de fontein werd oorspronkelijk in opdracht van de Spaanse onderkoning van Napels, Pedro Álvarez de Toledo, gemaakt voor zijn Florentijnse villa. Hij overleed echter voor de voltooiing van het werk en zijn zoon verkocht de fontein in 1573 aan de stad Palermo. De enorme fontein, die een omtrek van 133 meter had en 12 meter hoog was, werd in zeshonderdvierenveertig (!) delen naar Palermo vervoerd en daar in elkaar gezet. Op de fontein staan veel beelden van riviergodinnen en nimfen. Aangezien het merendeel van de beelden naakt is, wordt de fontein ook wel de ‘Fontein van de Schaamte’ genoemd.

We beginnen al aardig versleten voeten te krijgen, maar we moeten nog even door vanwege de siësta, want dan is veel gesloten. Op de Piazza Bellini staat een van oorsprong Normandische kerk (La Martorana) gezusterlijk naast een kerk met sterk Arabische invloeden, de San Cataldo. De eerste is van binnen rijkelijk versierd met mozaïeken en kreeg later een barokke gevel. De rechthoekige San Cataldo kerk met de typisch Arabische roze koepels is van binnen juist heel sober. De mozaïekvloer is arabisch. De San Cataldo werd in de 12e eeuw gebouwd en werd in de 18e eeuw niet meer als kerk gebruikt. Op een gegeven moment deed het pand zelfs dienst als postkantoor! Aan het eind van de 19e eeuw werd de kerk volledig gerestaureerd en in ere hersteld. Ik vind de San Cantaldo vooral erg mooi vanwege de eenvoud en intimiteit, want deze kerk is heel klein.

Eindelijk tijd om te gaan zitten voor koffie met iets lekkers erbij. Ik ga voor een typisch Siciliaanse zoetigheid: de cannolo, een gefrituurde, opgerolde koek gevuld met zoete ricotta met gekonfijte vruchten en stukjes chocola. Wederom erg lekker. We kunnen er weer tegen!

Op naar de Chiesa del Gesù, die volgens de beschrijvingen van binnen spectaculair moet zijn. Het is een barokkerk, dus aan ons niet echt besteed, maar ook de ‘kerkmoeheid’ zal wel aan ons oordeel bijdragen. Dan gaan we op zoek naar Vucceria, de bekende (vis)markt van Palermo. Een buitenlandse markt is altijd leuk om te zien, maar de grootte van de markten in Palermo valt me een beetje tegen. En dan echt onze laatste kerk voor vandaag, de Chiesa San Domenico. Niet voor het kerkinterieur, maar voor het gedenkteken voor Giovanni Falcone (zie ook tekst boven, Maffia)

Bij een warenhuis gaan we naar de bovenste etage om een blik op de stad te werpen. We denken dat we de belangrijkste bezienswaardigheden van Palermo nu wel gezien hebben en gaan lopend terug naar het station en pakken daar de bus terug naar het hotel. Na een rustpauze lopen we nu wel naar de botanische tuin. We mogen voor halve prijs naar binnen omdat we 70+ zijn. Dat komt goed uit, want de tuin valt heel erg tegen. Er staan wel bijzondere bomen en planten, maar alles is zwaar verwaarloosd. Ik zou me dood generen als onze tuin er zo bij lag! En wij hebben al geen modeltuin.

Vanavond weer eens met een deel van de groep gaan eten; eerst met de bus en dan nog een stuk lopen. Het is gezellig en lekker. Nadeel is de tijdsdruk, want de laatste bus gaat om 21.00 uur; ja het is echt waar. Onbegrijpelijk in een land waar iedereen pas laat in de avond eet. En voordat iedereen betaald heeft… Het is rennen en … ja hoor, de laatste bus rijdt voor onze neus weg. Natuurlijk kan je dan gaan lopen, maar ‘s avonds, na een lange dag slenteren is weer een aantal kilometers lopen niet erg aanlokkelijk. De tram blijkt wel te rijden, maar geen idee waar naar toe. Gelukkig is er een aardige jongeman die ons groepje gidst en zo komt alles toch weer goed.

Dag 10, wo. 16 mei: Palermo – Segesta – Marsala – Selinunte
Vandaag is ons eerste doel Segesta. Maar het zit een beetje tegen, want er is op de weg een ernstig auto-ongeluk gebeurd, dus een fikse file. De grote trekpleisters bij Segesta zijn de dorische tempel met 36 zuilen en het theater uit de 3e eeuw v.C. De tempel ligt op een mooie locatie en is nog in prima staat. Het binnenwerk ontbreekt en gezien het feit dat hiervan ook nooit overblijfselen zijn gevonden, gaat men ervan uit dat de tempel nooit is voltooid. Er wordt verteld dat de tempel slechts gebouwd is om een bondgenootschap met Athene te verstevigen. Toen Athene eenmaal had toegezegd zou men de tempel verder gelaten hebben voor wat het was.

De tempel en het amfitheater liggen ongeveer een half uur lopen van elkaar en bovendien ligt het theater hoger op de berg. Er rijden shuttlebusjes tussen beide bezienswaardigheden en die nemen we, ook gezien de toch enigszins beperkte tijd vanwege de file van vanochtend. Het theater is mooi bewaard gebleven. Het heeft een diameter van 63 meter en biedt plaats aan 4000 personen. In tegenstelling tot ander theaters is deze naar het noorden gericht. Misschien heeft dat te maken met het mooie uitzicht op de vallei dat je van hieruit hebt. Het theaters is deels uit rotsen gehouwen en heeft nog steeds een uitstekende akoestiek. Er is een schoolklas, die bovenin zit. Een paar klasgenoten voeren een klein toneelstukje op; aanschouwelijk onderwijs noemen ze dat.

Vervolgens eten we nog een kleine snack om een bodempje te leggen, want we gaan naar het stadje Marsala. Marsala ligt op het uiterste zuid-westelijke puntje van Sicilië en staat bekend om de heerlijke wijnen. De naam komt van het Arabische Mars-el-Allah, dat ‘haven van God’ betekent. De haven van Marsala speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van de stad, omdat Garibaldi er met zijn 1000 man in 1860 aan land kwam om Sicilië te veroveren. Voordat we het stadje in gaan bezoeken we wijnhuis Pellegrino. Overigens niet te verwarren met de flesjes water met dezelfde naam, want die komen uit het noorden van Italië. Het schijnt een veel voorkomende naam te zijn. Maar dit terzijde. We krijgen een rondleiding, waarbij drie marsalawijnen geproefd kunnen worden. Het is een interessant bezoek met een uitstekend Engels sprekende vrouw.

Dan lopen we naar het oude centrum van Marsala, waar we een eetgelegenheid opzoeken en vervolgens nog even door de stad kuieren. Tot slot rijden we naar Selinunte. Dit was het meest westelijk gelegen stadje tijdens de Griekse heerschappij, maar werd verwoest door de Carthagers. Na nog wat oorlogen en aardbevingen staat er nog weinig overeind, maar er zijn nog wel ruïnes van drie tempels. Aangezien we vanmorgen een Griekse tempel hebben gezien en morgen de Vallei van de Tempels op het programma staat, vinden we dit een overkill aan oudheden en besluiten daarom niet mee te gaan. We gaan wat drinken op een terras en ik werk mijn dagboek bij. Daarna richting hotel.

Dag 11, do. 17 mei: Selinunte - Agrigento - Piazza Armerina- S.Mich.de Geranzia
Zoals gezegd: we gaan naar de Vallei van de Tempels (Italiaans: Valle dei Templi) bij Agrigento. De term vallei is eigenlijk onjuist want de archeologische vindplaats ligt op een heuvelrug buiten de stad Agrigento. In de 6e eeuw v.C. stichtten kolonisten uit Kreta een stad, Akragas. De stad groeide uit tot een van de belangrijke steden aan de Middellandse Zee. Op een gegeven moment is de stad verlaten, stenen zijn geplunderd en iets verderop is Agrigento opgebouwd. In het oude Akragas woonden 100.000 mensen. Dat is bijna twee keer zoveel als in het huidige Agrigento. Waarom deze plek niet meer voldeed is onduidelijk; nu zijn er alleen nog de tempels. Enkele zijn (deels) opgebouwd en van andere is niet meer over dan rotsblokken. Het park is 5 km lang en we hebben wel een paar uur nodig. Achtereenvolgens zien we de volgende tempels: Tempel van Hera, (5e eeuw v.C.) en 100 jaar later door de Carthagers afgebrand. De tempel werd meestal gebruikt voor de viering van bruiloften.

Overblijfselen van de stadsmuren.

Tempel van Concordia, werd ook gebouwd in de 5e eeuw v.C. Zo’n 900 jaar later werd de tempel een kerk. In de 18e eeuw is het bouwwerk in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Met zijn 34 zuilen is dit een van de best bewaard gebleven Dorische tempels ter wereld.

Tempel van Herakles, (6e eeuw v.C.) Hij was van een van de meest vereerde goden in het oude Akragas. Dit is ook de oudste tempel in het gebied. Hij werd verwoest door een aardbeving en bestaat nu nog uit slechts acht kolommen.

De Tempel van Zeus, (480 v.Chr.) werd gebouwd om de overwinning op de stadstaat Carthago te vieren. Ooit de grootste Dorische tempel ter wereld: 113 bij 36 meter groot, groter dan een voetbalveld. Nu een zielige en onherkenbare hoop stenen. De eveneens vrijwel onherkenbare atlant die ervoor ligt is een van de oorspronkelijk 38 atlanten die de architraaf van de tempel ondersteunden.
Tempel van Castor en Pollux. Ondanks de overblijfselen van slechts 4 kolommen is dit nu het symbool van het moderne Agrigento

Het is zeer indrukwekkend om te zien wat de Grieken hier nagelaten hebben. Dan gaan we naar de huidige stad, Agrigento, waar we op een erg leuk terras lunchen. Het is nog steeds wennen om twee keer per dag redelijk uitgebreid warm te eten. Vervolgens rijden we naar Piazza Armerina, dat een eind van de kust in het binnenland ligt. De plaats is vooral bekend door de Romeinse villa: Villa Romana del Casale, die niet ver van het stadje in de vallei ligt. Sicilië was geliefd onder de Grieken en later ook de Romeinen, en dan vooral die met veel geld. Op Sicilië staan dan ook meerdere Romeinse villa’s, maar er wordt gezegd dat de grootste en mooiste en één van de meest luxueuze in zijn soort toch die van Piazza Armerina is. Deze villa heeft een oppervlakte van ca. 120 bij 90 meter. Maar de rijkdom is vooral te zien in de manier waarop vrijwel elke ruimte een unieke mozaïekvloer heeft.

Het toppunt is de gang die de belangrijkste kamers van de villa verbindt. Deze gang, van ruim twintig meter lang, is versierd met de vangst van exotische dieren in Afrika.

    

Geschiedenis: de Villa Romana del Casale is een Romeinse villa uit circa 300 n.C. Onduidelijk is wie de oorspronkelijke bouwheer was. Tijdens de verovering van Zuid-Italië door de Normandiërs werd de villa verwoest en vervolgens verdween de villa door een aardverschuiving onder een dikke laag zand. De eerste opgravingen van de Villa Romana del Casale vonden plaats eind 19e eeuw, maar pas in de jaren ‘50 van de vorige eeuw werd de hele villa aan het licht gebracht.
Mozaïeken: vrijwel alle ruimtes hebben mozaïeken op de vloer, waarvan de meeste goed bewaard zin gebleven. In totaal gaat het om circa 3500 meter2 vloeroppervlak. De jachtscènes zijn het bekendst, net als de zogenaamde bikinimeisjes: de oudste afbeelding ter wereld van vrouwen in een soort bikini.


Ruimtes: behalve de mozaïeken is de villa zelf ook heel indrukwekkend. Er zijn openbare en privé ruimtes. Het lichtgroene deel is het openbare deel. Het paarse is het privé deel. Het donkerrode is het thermencomplex (baden). De verblijven van de dienaren zijn donkergroen en de gastenverblijven zijn okergeel.
Het is werkelijk heel indrukwekkend. Verbazingwekkend ook dat ze toen al zoveel Afrikaanse wilde dieren kenden en deze ook verscheept werden.

Aan het einde van de dag, waarin we heel erg veel gezien hebben, rijden we naar ons hotel in het plaatsje San Michele de Geranzia, dat hoog in de heuvels ligt niet ver van Piazza Armerina.

Dag 12, vr. 18 mei: San Michele de Geranzia - Etna – Taormina – Letojanni
We gaan naar de vulkaan de Etna, die aan de oostkant van Sicilië ligt. De Etna is na de Stromboli de actiefste vulkaan van Europa. Er komen altijd dampen vrij en geregeld zijn er uitbarstingen. Een van de zware uitbarstingen van lang geleden was die van 1669, toen de lava de stad Catania bereikte. De grootste uitbarsting van de laatste honderd jaar was die in 2001, die 24 dagen duurde en veel gebouwen en de kabelbaan verwoestte. Sindsdien heeft de Etna nog steeds meerdere uitbarstingen per jaar.

Het is vrij slecht weer: regenachtig, laag hangende bewolking, harde wind en maar 7°. Ondanks het voorseizoen en het slechte weer is het er toch enorm druk: rijen met bussen en parkeerterreinen vol auto’s. Overal souvenirshops van het ergste soort en gelegenheden waar je wat kunt drinken en een snack kunt krijgen. We staan dan op 1900 meter. Er is een mogelijkheid om met de kabelbaan naar ongeveer 3000 meter te gaan voor het ‘luttele bedrag’ van €39,00. Per persoon wel te verstaan. Dat gaan we niet doen omdat het ons niet de moeite waard lijkt, want het is boven nog kouder en door de regen vooral nog minder zicht. We lopen naar de kleine Silvesterkrater in de buurt, maar waaien daar bijna uit onze jas.

Een warm plekje ergens vinden is niet eenvoudig, want meer mensen hebben behoefte aan warmte. Nadat we toch een heel drukke cafetaria hebben gevonden voor een kop koffie gaan we nog een stuk lopen, even weg van de drukte. En dan vinden we een gelegenheid waar vrijwel niemand zit en hier lunchen we. Dan rijden we naar Taormina, waar de zon schijnt en het een stuk warmer is. De historische kern ligt hoog: 226 treden klimmen vanaf de parkeerplaats beneden! De oude kern, met een aantal middeleeuwse gebouwen, is zeer toeristisch. De Via Corso Umberto is de hoofdstraat en zo’n beetje de enige belangrijke straat met veel luxe winkels, dure restaurants en vooral heel veel mensen. En natuurlijk ook in deze straat veel kerken. Dan komen we bij Piazza del Duomo met een fontein uit 1635. Hier zorgen straatmuzikanten voor extra sfeer en je hebt er een mooi uitzicht over zee. Bij de dom vallen de muren met kantelen op.

Palazzo Corvaja is een middeleeuws gebouw, dat oorspronkelijk werd gebouwd door de Arabieren. Erbij is een parkachtige tuin. Kennelijk is dit ook een geliefde plaats voor bruiloften, want een bruidje met gevolg loopt door de tuin naar het gebouw. En dan de bloempotten in de vorm van een vrouw en een (meestal) gekleurde man.

Je vindt ze overal op Sicilië; het zijn figuren uit een enigszins lugubere Siciliaanse legende: Er was eens een jonge Siciliaanse vrouw die altijd in de weer was met haar planten op het balkon. Op een dag liep een moorse man langs haar huis. Toen hij haar zag, was hij op slag verliefd en dat was wederzijds. Al snel kwam de jonge vrouw erachter dat haar nieuwe geliefde binnenkort terug naar het Oosten moest, waar zijn echtgenote en kinderen op hem wachtten. De Siciliaanse kon niet verdragen dat ze hem kwijt zou raken, wachtte tot het nacht was en vermoordde hem in zijn slaap. Zijn hoofd gebruikte ze als pot voor een basilicumplant op haar balkon; zo had ze hem voor altijd bij zich. Haar tranen deden de basilicum groeien. Zó goed dat alle buren haar voorbeeld wilden volgen en ook zo’n plantenpot lieten maken, maar dan van keramiek.

We lopen tot de Porta Catania, die het einde is van de Corso Umberto. Als je een keer door deze straat bent gelopen heb je het wel zo’n beetje gezien. Op een terras drinken we een wit wijntje, waarbij we ongevraagd een aantal hapjes krijgen. Bij Porta Messina, een oude vestingpoort, houden we het voor gezien. De stad heeft ook nog een mooi Grieks theater, maar daar gaan wij niet naar toe omdat we even genoeg oude Griekse resten hebben gezien de afgelopen dagen. Ze weten hier trouwens wel van prijzen: genoemde twee glazen wijn: €12,00 en als klap op de vuurpijl: de bus twee uur parkeren €100,00 (echt waar!). Nu hoefden we dit laatste niet te betalen, want dat zat al lang bij de prijs van de reis, maar om even aan te geven hoe snel je hier van je euro’s af kunt raken. We overnachten in Letojanni, vijf km ten noorden van Taormina. Het is een kleine badplaats met een groot zand-/kiezelstrand. ‘s Avonds gaan we eerst op zoek naar het station, want we hebben gehoord dat je vanuit Letojanni rechtstreeks met een boemeltje naar Catania kan reizen. Daarna vinden we een restaurant in een strandtent, waar we zwaardvis eten. Deze reis nog niet zo heerlijk vis gegeten als hier.

Ons hotel ligt aan de boulevard en zo vallen we, met de balkondeuren wijd open, met het geluid van de branding in slaap.


Dag 13, za. 19 mei: Letojanni – Catania - Letojanni
De laatste dag al weer. We zien het niet zitten om de hele dag in een badplaats als Letojanni te blijven; we zijn geen strandmensen. Dus staan we al voor negen uur op het stationnetje om met de trein naar Catania te gaan. Er is alleen een kaartautomaat. Weliswaar kan je de instructies ook in het Engels lezen, maar dat wil nog niet zeggen dat het dan vlekkeloos verloopt. Het kost behoorlijk wat tijd eer we van twee treinkaartjes voorzien zijn.

De rit duurt ongeveer een uur. Het is een echt boemeltje, dat bij elk station lange tijd stopt. Catania

Catania is na Palermo de grootste stad van Sicilië, is één van de belangrijkste havens in de Middellandse Zee en heeft een mooi historisch centrum. De stad is gesticht in de 8e eeuw v.C. door Griekse kolonisten. Later kwamen de Romeinen en nog een aantal vreemde overheersers. Catania werd aan het einde van de 17de eeuw volledig verwoest door eerst een uitbarsting van de Etna en vervolgens een aardbeving. De stad werd hierna herbouwd, waarbij men lavasteen als bouwmateriaal gebruikte. Dit is de reden waarom nu veel donkergrijze of zelfs zwarte gebouwen in de stad zijn.


In Catania lopen we van het station direct naar de vismarkt, La Pescheria, in het centrum. Het is de oudste markt van de stad. Wat een spektakel! Wat een chaos! Kris-kras door elkaar schreeuwende marktkooplieden.

Allerlei soorten vis: van tonijn tot zwaardvis, van sardientjes tot octopus, van dorade tot anjovis en nog veel meer. En ook heel veel soorten schelpdieren. Er is van alles te horen, zien en te ruiken!

Vervolgens lopen we langs de Fontana dell’ Amenano naar Piazza Duomo. De fontein is vernoemd naar de rivier die onder de stad stroomt en precies op deze plek bovengronds komt om langzaam richting de zee te stromen. Ten tijde van de Grieken stroomde deze rivier nog bovengronds en was het één van de redenen dat de Grieken zich op deze plaats vestigden. Op de Piazza Duoma staat in het midden nog een fontein, de Fontana dell’Elefante. Deze is het symbool van de stad Catania. De bijzondere olifant staat onder andere afgebeeld op het wapen van de stad. Bovenop de obelisk is weer een kruis geplaatst dat de stad moet beschermen.

De kathedraal op het plein is van buiten indrukwekkend. De huidige kerk werd gebouwd op de fundamenten van een Romeinse thermen. De Korintische zuilen in de gevel zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig van het Romeinse Amfitheater van Catania. We lopen naar binnen, maar hebben inmiddels zoveel kerken gezien dat er wel iets heel bijzonders moet zijn wil hij nog indruk maken.

En passent nemen we nog even de 17e eeuwse Porta Uzeda mee, die vroeger de binnenstad met de haven verbond. Hoogste tijd voor een kop koffie met de minne van Agata. In elke bakkerij in Catania vind je minne, kleine gebakjes in de vorm van een vrouwenborst die herinneren aan het lugubere verhaal van Agata: Agata was een kuise, beeldschone vrouw die weigerde zichzelf over te geven aan de wellusten van een landvoogd. Zwaar beledigd gaf de man opdracht om Agata op gruwelijke wijze te straffen: hij liet haar borsten afsnijden.

De geglazuurde gebakjes in de vorm van volle witte borsten, met een tepel in de vorm van een gekonfijte kers, moeten altijd perfect van vorm zijn. Het deeg moet langdurig gekneed worden, zodat de minne soepel en veerkrachtig als echte vrouwenborsten is. Dat brengt namelijk geluk en bescherming. Let wel: ‘il conto delle minne’ (= de som van de minne) moet altijd even zijn: twee borsten, twee gebakjes voor elke vrouw!

Natuurlijk gaan we dan ook even naar de Chiesa della Badia di Sant’Agata, die aan deze Agata gewijd is en tegenover de zijgevel van de kathedraal staat. Het is dan 12.00 uur en de grote klokken van de kathedraal beginnen te luiden met een zware, sonore galm. En dwars daar doorheen het klokgelui van de kerk die we net willen binnengaan. Het gebeier van al deze klokken is oorverdovend; we zijn er (gedwongen) stil van, maar het is heel speciaal dit tweestemmige gebeier. Binnen blijkt deze kerk vrij klein te zijn en halfrond en daardoor ook intiem. De Via Etnea is de mooiste en belangrijkste straat van de stad. De straat loopt van het Piazza del Duomo naar het noorden richting de Etna. De straat is in totaal ongeveer drie kilometer lang en er zijn bijna uitsluitend barokke gebouwen te vinden. Dit heeft natuurlijk alles te maken met de grote aardbeving van 1693, waarna de stad herbouwd moest worden. Hiervoor gebruikten ze een groot deel van de lavastenen afkomstig van de Etna. We komen op het Piazza Università en zien een van de universiteitsgebouwen van de oudste (1434) en grootste universiteit van Sicilië.

    

Wat verderop zien we de resten van het Romeinse Amfitheater. Bij de aardbeving van 1693 was er al weinig meer over van het theater. De marmeren versieringen waren al gebruikt voor de bouw van de kathedraal.

Ook zien we het standbeeld van de componist Bellini, die in Catania geboren werd. Daarna lopen we door allerlei straten en straatjes. We verbazen ons over de enorme gebouwen met overdadige versieringen en de talloze kerken. We zagen in een vrij smalle straat binnen zeer korte afstand drie gigantische kerken! We eten een pizza bij een kleine pizzeria, buiten de drukte van het centrum, waar we door een bejaard echtpaar bediend worden. En vervolgens lopen we weer terug naar het station. Rijden met de trein op Sicilië is een avontuur: het begon vandaag al met het moeizame verkrijgen van de kaartjes. Terug in Letojanni weten we niet hoe de deuren open te krijgen. We vrezen al dat we er niet meer op tijd uit kunnen, waarop Jan maar op allerlei knoppen duwt (en geen idee heeft waar ze toe dienen) en jawel, bij een ervan gaan de deuren open. We hebben het echt even heel benauwd! Nog een drankje op een terras aan de boulevard en vervolgens naar de kamer om de voeten rust te gunnen.

Dag 14, zo. 20 mei: Letojanni - Catania - Amsterdam
Kwart voor vijf opstaan, half zes ontbijt en om zes uur rijden we naar het vliegveld. Het is maar een uur rijden. We zijn er veel te vroeg, ruim een uur. Hier hoefden we geen drie uur voor de vlucht aangwezig te zijn, maar slechts twee uur. En zo staan we we dus een uur te wachten voor de balie om de bagage af te geven. We lopen daarna min of meer direkt door naar de gate. En dat is maar goed ook, want de hoeveelheid zitplaatsen is er zeer beperkt en weer een uur staan is geen aantrekkelijk vooruitzicht. Tijdens het opstijgen kunnen we nog vaag de Etna zien met wat sneeuw op de top.

Verder gaat alles vlot. We halen de auto op bij het Ibis-hotel en zetten een reisgenote af in Doetinchem. Om kwart over vier steken we de sleutel in het slot; we zijn weer thuis.

Djoser

Home Reizen van Jan en Carla